200808762/2.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster A] en [verzoeker B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
verweerder.
Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dalli-Dicom B.V. (hierna: Dalli B.V.) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het produceren, verpakken en opslaan van vloeibare was- en reinigingsmiddelen aan de Koumen 12 te Hoensbroek. Dit besluit is op 22 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekster A] en [verzoeker B] (hierna tezamen: [verzoekers]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2009, waar [verzoekster A], vertegenwoordigd door mr. H.N.H. Dresschers, advocaat te Brunssum, [verzoeker B] in persoon en bijgestaan door mr. H.N.H. Dresschers, advocaat te Brunssum, en het college, vertegenwoordigd door drs. D. Opbroek, werkzaam bij de gemeente Heerlen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Dalli B.V., vertegenwoordigd door G.J.H. Vlecken, R. Mühlenberg en mr. C.M. Nollen, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het besluit van 16 oktober 2008 is de inrichting onder meer uitgebreid met een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
2.3. De voorzitter gaat er vooralsnog vanuit dat het beroep ontvankelijk is, nu het besluit van 16 oktober 2008 is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp van het besluit.
2.4. [verzoekers] voeren aan dat zij vanwege het in werking zijn van de afvalwaterzuiveringsinstallatie geluidoverlast ondervinden. Deze installatie produceert volgens hen een continu brommend geluid dat vooral 's nachts, ook met gesloten ramen, hinderlijk hoorbaar is.
2.4.1. Het college voert aan dat voor de beoordeling van de geluidhinder vanwege de inrichting gebruik is gemaakt van hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998. Voor het opstellen van de geluidgrenswaarden is, evenals in de vergunning van 30 mei 2000, aansluiting gezocht bij de richtwaarden voor een woonwijk in een stad. Deze bedragen 50, 45 en 40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximale geluidniveau gelden grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Het college voert met betrekking tot het geluid vanwege de afvalwaterzuiveringsinstallatie aan dat uit een indicatieve berekening bleek dat de grenswaarden door deze installatie niet overschreden zouden worden. Nu geklaagd wordt over geluidoverlast zal op korte termijn namens het college een geluidmeting worden verricht.
2.4.2. Naar het oordeel van de voorzitter is niet aannemelijk gemaakt dat het in werking zijn van de afvalwaterzuiveringsinstallatie zal leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding wat betreft de gestelde geluidoverlast een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. [verzoekers] voeren aan dat zij klachten ondervinden door stank- en dampoverlast vanwege het in werking zijn van de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Zij vrezen tevens voor een waardedaling van hun woning en bedrijfspand.
2.5.1. Het college verwachtte geen geurhinder. Het college vermeldt dat naar aanleiding van de zienswijzen het besluit van 16 oktober 2008 is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp van het besluit, doordat voorschriften voor de afvalzuiveringsinstallatie zijn toegevoegd. Dit om indien nodig handhaving mogelijk te maken.
Namens Dalli B.V. is aangevoerd dat de afvalwaterzuiveringsinstallatie op dit moment een rendement van 90% behaalt, hetgeen betekent dat de eindsituatie nog niet is bereikt. Zij verwacht dat dit binnen drie maanden wel het geval is. Zij vermeldt dat het stilleggen van de installatie voor Dalli B.V. hoge kosten met zich zal brengen en dat gedurende die tijd de eindsituatie niet bereikt zal worden, hetgeen tot extra stankoverlast zal leiden.
2.5.2. De voorzitter is van oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat de eindsituatie op betrekkelijk korte termijn bereikt zal worden en dat het stilleggen van de afvalwaterzuiveringsinstallatie niet zal leiden tot vermindering van de geurhinder, maar deze veeleer zal vergroten. Nu tevens aannemelijk is geworden dat het stilleggen van de installatie voor Dalli B.V. hoge kosten met zich brengt, ziet de voorzitter, in afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009