ECLI:NL:RVS:2009:BH1844

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802627/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor toiletgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Epe tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had op 3 maart 2008 het besluit van het college om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van een toiletgebouw op het perceel Torenstraat ongenummerd te Vaassen vernietigd. Het college had op 24 oktober 2006 de vergunning verleend, maar de rechtbank oordeelde dat het besluit in strijd was met het bestemmingsplan 'Centrum Vaassen'. Het college had het bezwaar van de wederpartij ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend omdat het bouwplan niet voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften.

De Raad van State heeft de zaak op 4 februari 2009 behandeld. Het college betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het college voerde aan dat het toiletgebouw als een openbare nutsvoorziening kon worden aangemerkt, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat een toiletgebouw niet onder deze categorie valt. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep van het college ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij en moest griffierecht betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede ruimtelijke onderbouwing bij het verlenen van vrijstellingen en de strikte interpretatie van bestemmingsplanvoorschriften.

Uitspraak

200802627/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Epe,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 maart 2008 in zaak nr. 07/721 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) aan de gemeente Epe vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een toiletgebouw op het perceel Torenstraat ongenummerd te Vaassen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het college het door [wederpartij], daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2008, verzonden op 4 maart 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 maart 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 mei 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Vaassen" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Verkeersdoeleinden".
2.2. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de als "verkeersdoeleinden" bestemde gronden gebruikt worden voor verkeersdoeleinden, bestaande uit rijweg, fietspad, voetpad, parkeerterrein en berm, met daarbij behorende gebouwtjes, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 2.18, derde lid, van de planvoorschriften, voor zover in dit kader van belang, mogen op de als "verkeersdoeleinden" bestemde gronden slechts gebouwtjes worden opgericht met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 4 m², dienende voor het verkeer of krachtens hun aard bij deze bestemming behorende.
2.3. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.18, derde lid, van de planvoorschriften, reeds omdat de daarin genoemde maximale oppervlakte wordt overschreden. Teneinde bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij bevoegd was tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank het begrip "openbare nutsvoorziening" te restrictief heeft uitgelegd, alsmede dat de rechtbank de vraag in hoeverre een toiletgebouw in overeenstemming is met de bestemming "verkeersdoeleinden", bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van de planvoorschriften, ten onrechte niet in haar beoordeling heeft betrokken. Voorts voert hij aan dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, aangezien het bouwplan in overeenstemming is met het vastgestelde bestemmingsplan "Vaassen Centrum".
2.5.1. Bij besluit van 2 november 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, de "Vrijstellingenlijst ex artikel 19, tweede lid, van de WRO" (hierna: de provinciale lijst) vastgesteld. Hierin staat dat als categorie, waarvoor vrijstelling kan worden verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO is aangewezen: "nutsvoorzieningen: bouwprojecten voor openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer".
2.5.2. Uit de provinciale lijst volgt of het college bevoegd is met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Anders dan het college betoogt, is in dit verband derhalve niet van belang of het toiletgebouw al dan niet in overeenstemming is met de bestemming "verkeersdoeleinden".
Gelet op de tekst en totstandkomingsgeschiedenis van artikel 19, tweede lid, van de WRO is toepassing van deze bepaling slechts mogelijk voor projecten die gedeputeerde staten planologisch aanvaardbaar achten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat gedeputeerde staten het desbetreffende project aan een zelfstandige beoordeling onderwerpen. Een dergelijke beoordeling vindt niet plaats ten aanzien van projecten die vallen onder de door gedeputeerde staten op de voet van het tweede lid aangegeven categorieën van gevallen waarin geen verklaring van geen bezwaar is vereist. Voor die gevallen is sprake van een vooraf gegeven beoordeling in abstracto. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2004 in zaak nr.
200400464/1) brengt deze opzet mee dat een categorie-omschrijving als vorenbedoeld strikt moet worden uitgelegd.
Omdat het begrip openbare nutsvoorziening niet is omschreven in de provinciale lijst, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de omschrijving die daaraan volgens "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Het toiletgebouw valt op grond daarvan niet te rangschikken onder de categorie "nutsvoorzieningen". De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat een toiletgebouw niet kan worden aangemerkt als een bouwproject voor openbare nutsvoorzieningen, dan wel een voorziening voor het openbaar vervoer of het wegverkeer, zodat het college niet bevoegd was met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
Aan een beoordeling van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing komt de Afdeling gelet op het hiervoor overwogene niet meer toe.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep van het college richt zich voorts tegen de overweging van de rechtbank omtrent de afweging van de betrokken belangen.
Voormelde overweging van de rechtbank kan slechts betekenis hebben als een overweging ten overvloede en is niet dragend voor het dictum van de aangevallen uitspraak. Het college is bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar niet aan voormelde overweging gebonden. Dit brengt mee dat hetgeen het college naar aanleiding van deze overweging heeft aangevoerd, geen bespreking behoeft.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Epe aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
270-593.