ECLI:NL:RVS:2009:BH1847

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804648/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke stillegging van bouwwerkzaamheden en rechtsgeldigheid van bouwvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Het college van burgemeester en wethouders van Montferland had op 5 februari 2007 besloten tot onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden op het perceel Walsteeg ongenummerd te 's-Heerenberg. Dit besluit was genomen omdat de werkzaamheden in afwijking van de op 30 mei 2006 verleende bouwvergunning aan Vechtland Projectontwikkeling B.V. werden uitgevoerd. Het college legde [appellant B] een last onder dwangsom op om het bouwen in afwijking van de vergunning te staken.

De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van [appellant B] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 november 2008 werd vastgesteld dat de voorgevels van de woningen niet op de juiste plaats waren gesitueerd volgens de bouwvergunning. [appellant B] betoogde dat het college ten onrechte had gesteld dat hij in strijd met de Woningwet had gehandeld, en dat de rechtbank niet had onderkend dat het college zijn verzoek om opheffing van de bouwstop niet had mogen afwijzen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bouwwerkzaamheden stil te leggen, omdat niet vaststond dat [appellant B] in strijd met de bouwvergunning had gehandeld. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant B].

Uitspraak

200804648/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 april 2008 in zaak nr. 07/1370 in het geding tussen:
[appellant B] en [wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2007 heeft het college besloten tot onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden op het perceel Walsteeg ongenummerd te 's-Heerenberg (hierna: het perceel), omdat gebouwd werd in afwijking van de op 30 mei 2006 aan Vechtland Projectontwikkeling B.V. verleende bouwvergunning, waarvan [appellant B] houder is. Het besluit tot onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden is op 5 februari 2007 op schrift gesteld.
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college [appellant B] onder oplegging van een dwangsom gelast het bouwen in afwijking van de bouwvergunning onmiddellijk te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 29 maart 2007 heeft het college een verzoek van [appellant B] om opheffing van de bouwstop afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het college het door [appellante A] tegen de besluiten van 5 februari 2007, 7 februari 2007 en 29 maart 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant B] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2008, verzonden op 6 mei 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant B] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar [appellant B], bijgestaan door mr. M.H.M. Deppenbroek, advocaat te Doetinchem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Broekman en V.A.A.M. Jansen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is het hoger beroep, voor zover het is ingesteld door [appellante A], ingetrokken.
2.2. Het college heeft aan zijn besluit van 5 februari 2007 ten grondslag gelegd dat het bouwplan anders is gesitueerd dan is vergund, alsmede dat - in afwijking van de bouwvergunning - sparingen zijn aangebracht in de kruipruimte van de woningen.
2.3. [appellant B] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich, gelet op de resultaten van een op 1 februari 2007 uitgevoerde meting, terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan anders is gesitueerd dan vergund.
Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant B] de resultaten van een door Grontmij op 15 juli 2008 uitgevoerde meting overgelegd. Volgens de resultaten van deze meting zou ter plaatse van de voorheen bestaande bebouwing zijn gebouwd.
Voorts betoogt [appellant B] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet aan zijn besluit van 5 februari 2007 ten grondslag had mogen leggen dat, in afwijking van de bouwvergunning, sparingen zijn aangebracht in de kruipruimte van de woningen. Hij stelt in dit verband dat het college ten tijde van het primaire besluit wist dat hij de aangebrachte sparingen op 6 februari 2007 zou dicht maken en dat hij daartoe op die datum ook daadwerkelijk is overgegaan.
2.3.1. Ter zitting in hoger beroep is vastgesteld dat de voorgevels blijkens de bij de aanvraag behorende situatietekeningen, die ook deel uitmaken van de verleende bouwvergunning, moeten worden gesitueerd op de plaats van de voorheen op het perceel staande bebouwing.
Volgens de resultaten van een op 1 februari 2007 door een landmeter van de gemeente Montferland uitgevoerde meting zou ongeveer 40 centimeter achter de oude bebouwingsgrens zijn gebouwd. In bezwaar heeft [appellant B] de juistheid van deze resultaten gemotiveerd betwist. Nu de overtreding niet met het blote oog waarneembaar was, had het op de weg van het college gelegen om, alvorens het besluit op bezwaar te nemen, opnieuw een onderzoek in te stellen.
Verder heeft het college niet weersproken dat hij ten tijde van het besluit van 5 februari 2007 wist dat de aangebrachte sparingen op 6 februari 2007 zouden worden dicht gemaakt. Vast staat dat [appellant B] daartoe op die datum ook daadwerkelijk is overgegaan. Onder deze omstandigheden mocht het college het in afwijking van de bouwvergunning aanbrengen van de sparingen niet aan het besluit van 5 februari 2007 ten grondslag leggen.
2.3.2. De conclusie is dat niet vast staat dat [appellant B] heeft gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college niet bevoegd was de bouwwerkzaamheden stil te leggen en een last onder dwangsom op te leggen.
De betogen slagen.
2.4. [appellant B] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn verzoek om opheffing van de bouwstop niet had mogen afwijzen.
2.4.1. Ook dit betoog slaagt. Nu het college niet bevoegd was de bouwwerkzaamheden stil te leggen, heeft de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek om opheffing van de bouwstop af te wijzen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 juli 2007 van het college alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 april 2008 in zaak nr. 07/1370;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 4 juli 2007, voor zover het bezwaar van [appellant B] tegen de besluiten van 5 februari 2007, 7 februari 2007 en 29 maart 2007 ongegrond is verklaard;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.316,00 (zegge: tweeduizend driehonderdzestien euro), waarvan € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Montferland aan [appellant B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Montferland aan [appellant B] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 718,00 (zegge: zevenhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
17-593.