200804651/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1320 van de rechtbank Zutphen van 23 april 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Montferland.
Bij besluit van 23 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) besloten tot onmiddellijke stillegging van de sloop van een opslagruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), omdat [appellant A] niet in het bezit was van een daartoe vereiste vergunning.
Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2008, verzonden op 6 mei 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2008, hoger beroep ingesteld. [appellant A] en [appellant B] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 23 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant B] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar [appellant A], vertegenwoordigd door [appellant B], directeur, bijgestaan door M.H.M. Deppenbroek, advocaat te Doetinchem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Broekman en V.A.A.M. Jansen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8.1.1 van de Bouwverordening Montferland 2006 (hierna: Bouwverordening), voor zover hier van belang, is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het college (hierna: sloopvergunning).
Ingevolge artikel 10.3 van de Bouwverordening, voor zover hier van belang, wordt de sloopvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 op aanvraag van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of op aanvraag van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.
Ingevolge artikel 11.3, aanhef en onder a, van de Bouwverordening is het college bevoegd sloopwerken stil te leggen, indien er wordt gesloopt zonder een sloopvergunning.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgevoerd door het college, indien toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
2.2. Op 11 juli 2006 heeft het college aan Vechtland Projectontwikkeling B.V. een sloopvergunning verleend. [appellant B], directeur, tevens enig aandeelhouder van Eventus Beheer B.V., welke vennootschap enig aandeelhouder is van [appellant A], en Vechtland Projectontwikkeling B.V. hebben het college op respectievelijk 7 november 2006 en 16 november 2006 verzocht deze vergunning op naam van [appellant B] over te schrijven. Op 21 november 2006 heeft [appellant B] zijn verzoek ingetrokken. Vervolgens heeft het college, nadat hij op 30 november 2006 opnieuw een daartoe strekkend verzoek van [appellant B] had ontvangen, de sloopvergunning bij besluit van 8 december 2006 overgeschreven op naam van [appellant B]. Het college heeft de stillegging van de sloopwerkzaamheden hierna bij besluit van 15 december 2006 opgeheven.
2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij sloopwerkzaamheden hebben uitgevoerd, dan wel hebben doen uitvoeren, namens Vechtland Projectontwikkeling B.V., houder van de sloopvergunning.
2.3.1. Het betoog faalt. Een sloopvergunning geldt voor degene op wiens naam de vergunning is gesteld. Nu de sloopvergunning pas op 8 december 2006 is overgeschreven op naam van [appellant B], staat vast dat [appellant A] ten tijde van het besluit van 23 november 2006 niet beschikte over een sloopvergunning. [appellant B] en [appellant A] hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat Vechtland Projectontwikkeling B.V. hun een opdracht heeft verleend namens haar de sloopwerkzaamheden uit te voeren. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1.1 van de Bouwverordening, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.3.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich in het algemeen voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Daartoe voeren zij aan dat het college op de hoogte was van het voornemen van [appellant B] om de sloopvergunning op zijn naam te laten stellen. Voorts voeren zij aan dat de sloopwerkzaamheden in overeenstemming met de aan Vechtland Projectontwikkeling B.V. verleende sloopvergunning zijn uitgevoerd.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien.
Concreet zicht op legalisatie biedt in het algemeen grond om geen gebruik te maken van de bevoegdheid in een concrete situatie handhavend op te treden. Gelet op de aard en het beoogde doel van een zogeheten sloopstop kon het college in dit geval echter afzien van onderzoek naar de mogelijkheid van legalisatie. Een sloopstop is immers bij uitstek gericht op onmiddellijke stillegging van de met de Bouwverordening strijdige sloopwerkzaamheden. De omstandigheid dat de sloopwerkzaamheden in overeenstemming met de aan Vechtland Projectontwikkeling B.V. verleende sloopvergunning werden uitgevoerd, is in dit verband derhalve niet van belang.
Nu [appellant B] op 21 november 2006 zijn verzoek tot overschrijving van de sloopvergunning heeft ingetrokken, hebben [appellant B] en [appellant A], door de sloopwerkzaamheden toch aan te vangen, welbewust het risico aanvaard dat daartegen handhavend zou worden opgetreden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het in de periode tussen 7 november 2006 en 21 november 2006 onduidelijk is geweest of [appellant B] zijn verzoek tot overschrijving van de sloopvergunning al dan niet zou handhaven. Anders dan [appellant B] ter zitting in hoger beroep heeft betoogd, kan van het college derhalve niet in redelijkheid worden verwacht dat hij reeds voor 21 november 2006 zou hebben voldaan aan de in artikel 10.3 van de Bouwverordening neergelegde verplichting een sloopvergunning op verzoek van de rechtverkrijgende over te schrijven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009