ECLI:NL:RVS:2009:BH1860

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804122/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de melding voor uitbreiding van Recreatiepark De Horrebieter onder de Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een melding die is gedaan door Camping de Horrebieter B.V. voor de uitbreiding van haar recreatiepark met zeven nieuwe bungalows. Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe heeft deze melding op 21 november 2007 geaccepteerd. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat door het college op 10 april 2008 ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Assen, die de zaak doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 24 december 2008 zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster verschenen.

De Afdeling heeft de melding beoordeeld aan de hand van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, dat stelt dat een voor een inrichting verleende vergunning ook geldt voor veranderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, mits deze veranderingen geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. [appellant] betoogde dat de uitbreiding zou leiden tot een toename van verkeersbewegingen en daarmee tot meer geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Hij stelde dat de vigerende milieuvoorschriften niet voldoende waren om de gevolgen van de uitbreiding te dekken.

Het college heeft echter betoogd dat de milieuvoorschriften adequaat zijn en dat de uitbreiding geen andere inrichting creëert dan waarvoor vergunning is verleend. De Afdeling heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de toename van verkeersbewegingen leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan al vergund. Ook het kappen van bomen werd niet als een reden gezien om de melding niet te accepteren. De Afdeling concludeert dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de melding in overeenstemming is met de Wet milieubeheer. Het beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200804122/1
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (hierna: het college) een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Camping de Horrebieter B.V." (hierna: vergunninghoudster) ten behoeve van haar inrichting "Recreatiepark De Horrebieter", gelegen aan de Jannes Brugginkweg 2 te Hoogersmilde, geaccepteerd.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 20 mei 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Assen, aldaar ingekomen op 21 mei 2008. De rechtbank Assen heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 juli 2008.
Vergunninghoudster en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en het college, vertegenwoordigd door R. Wassink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J. van der Wende en H.J. Brugman, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.2. De melding heeft betrekking op de uitbreiding van "Recreatiepark De Horrebieter" met 7 recreatiebungalows.
2.3. [appellant] betoogt dat de bouw van nieuwe bungalows op het "Recreatiepark De Horrebieter" leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan is vergund. [appellant] vreest dat er een structurele toename van verkeersbewegingen zal plaatsvinden met als gevolg meer geluid- en verkeersoverlast en luchtverontreiniging. Volgens [appellant] wordt de gewenste uitbreiding niet door de geldende vergunningen gedekt en kon niet met een melding worden volstaan. Volgens [appellant] heeft het college niet gemotiveerd dat de vigerende milieuvoorschriften voldoende toereikend en dekkend zijn. Hij wijst erop dat een aantal bomen zal moeten worden gekapt alvorens met de bouw van de recreatiebungalows kan worden begonnen.
2.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vigerende milieuvoorschriften voldoende toereikend en dekkend zijn. Daartoe heeft het college beoordeeld of de toevoeging van 7 recreatiebungalows aan de 30 al aanwezige recreatiebungalows leidt tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend en of deze verandering leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan was voorzien in de verleende milieuvergunning. Volgens het college is hiervan geen sprake.
2.5. Bij de beoordeling van dit geschil kan van de volgende vaststaande gegevens worden uitgegaan. Aan vergunninghoudster is bij besluit van 8 februari 1995 voor de gehele inrichting een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Vervolgens zijn bij besluiten van 27 augustus 1999 en 21 juni 2001 krachtens de Wet milieubeheer veranderingsvergunningen verleend in verband met het wijzigen van de inrichting. Vervolgens zijn met betrekking tot veranderingen binnen de inrichting op 24 augustus 1995, 28 oktober 2003 en 10 augustus 2004 meldingen als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer geaccepteerd.
2.6. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zorgt voor andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan al zijn vergund. Wat betreft het kappen van bomen in de bossingel merkt de Afdeling op dat dit, gelet op artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geen grond is om de melding niet te accepteren. Ook in hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de gemelde verandering leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de verleende vergunning mag veroorzaken.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend en dat de gemelde veranderingen geen aanleiding geven voor toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25 van de Wet milieubeheer.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
159-209.