200800493/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Benzinex B.V., gevestigd te Woerden,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.25 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 10 november 1998 verleende milieuvergunning voor onder meer een tankstation op het adres H.R. Holstlaan 1 te Almelo ingetrokken, voor zover het betreft de exploitatie van een LPG-tankstation. Tevens is bij dit besluit de in november 2005 aangevraagde veranderingsvergunning geweigerd. Dit besluit is op 11 december 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Benzinex B.V. (hierna: Benzinex B.V.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 1 juli 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2008, waar Benzinex B.V., vertegenwoordigd door M. Blankestijn en F. Bink, en het college, vertegenwoordigd door R.G.H.M. Marsman, P. Klooster en J.L.M. Eskens, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor hem geldende, krachtens artikel 8.45 gestelde regels. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) bevat dergelijke regels.
Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet. Het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) bevat dergelijke regels.
Ingevolge artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer wordt de vergunning in ieder geval geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen dan wel door verlening daarvan strijd zou ontstaan met regels als bedoeld in artikel 8.9.
Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover van belang, kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt.
Betoog college en Benzinex B.V.
2.2. Het college is overgegaan tot gedeeltelijke intrekking van de vergunning van 10 november 1998, omdat de inrichting ontoelaatbare gevolgen voor het milieu zou veroorzaken. Het college wijst er in dit verband op dat niet wordt voldaan aan het afstandsvereiste van het LPG-vulpunt tot kwetsbare objecten van 25 meter. Het college heeft zich hierbij, zoals in het verweerschrift bevestigd, gebaseerd op artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi). Verlening van de aangevraagde veranderingsvergunning biedt volgens het college geen oplossing.
2.3. Het betoog van Benzinex B.V. komt erop neer dat ten onrechte tot gedeeltelijke intrekking is overgegaan, nu tot een oplossing van het probleem kan worden gekomen door een verandering van de vergunning. Het college heeft de hiertoe door haar aangevraagde veranderingsvergunning ten onrechte geweigerd, aldus Benzinex B.V. In dit verband betoogt zij onder meer dat het niet nodig is een duurzame oplossing te vinden, zoals het college betoogt, maar een oplossing zodanig dat nu aan de grenswaarden uit het Bevi kan worden voldaan. Verder wijst zij erop dat reeds in 1976 een vergunning is verleend voor de exploitatie van een LPG-tankstation. Gelet hierop mag worden afgeweken van de afstanden uit het Besluit, aldus Benzinex B.V. Ten aanzien van het betoog van het college omtrent de opstelling van de tankauto en de aanwezigheid van ontstekingsbronnen voert zij aan dat wordt voldaan aan het Besluit en hiermee een toereikend beschermingsniveau wordt geboden. Omtrent het betoog van het college wat de aanwezige bluswatervoorziening aangaat, voert zij aan dat niet naar mogelijke oplossingen is gekeken.
Ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu?
2.4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het Bevi, in samenhang met artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bevi, voor zover van belang, draagt het bevoegd gezag ervoor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG 1.500 m3 of meer per jaar bedraagt, hoger is dan 10-5 per jaar, binnen drie jaar na dat tijdstip het plaatsgebonden risico die grenswaarde niet meer overschrijdt.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Bevi en artikel 9, eerste lid, van de Revi en tabel 2 van bijlage 1 behorende bij de Revi, voor zover hier van belang, draagt het bevoegd gezag ervoor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi de afstand vanaf het vulpunt van een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt tot een kwetsbaar object kleiner is dan 25 meter, binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de afstand van 25 meter.
Ingevolge artikel 17, derde lid, van het Bevi, zijn het eerste en tweede lid van toepassing op een op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi geprojecteerd kwetsbaar object, met dien verstande dat de termijn, genoemd in het eerste en tweede lid, aanvangt op het tijdstip waarop een voor dat object verleende vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet onherroepelijk is geworden.
Het Bevi is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
2.5. Het college is er bij de vraag of sprake is van een saneringssituatie als bedoeld in artikel 17 van het Bevi van uitgegaan dat het gaat om een tankstation met een doorzet van LPG van minder dan 1.500 m3 per jaar. Dit omdat de doorzet van LPG feitelijk gezien onder deze waarde zou liggen.
De maximale doorzet is in de milieuvergunning niet expliciet gelimiteerd. Uit de milieuvergunning kan ook verder geen beperking van de doorzet tot 1.500 m3 worden afgeleid. Technisch maken de vergunde installaties een doorzet van 1.500 m3 of meer LPG per jaar mogelijk. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 april 2008 in zaak nr.
200708288/1) dient dan van de toepasselijkheid van artikel 17, eerste lid, van het Bevi uit te worden gegaan.
Het deskundigenbericht vermeldt dat niet valt in te zien dat bij een onbepaalde - dus mogelijk hogere doorzet dan 1.500 m3 per jaar - sprake zal zijn van een lager plaatsgebonden risico dan bij een doorzet van maximaal 1.500 m3 per jaar, zodat, ook zonder nadere risico-analyse, kan worden gesteld dat sprake is van een urgente saneringssituatie. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet juist is. Zij acht het standpunt van het college dat het plaatsgebonden risico, veroorzaakt door de vergunde inrichting, hoger is dan 10-5 per jaar, niet onjuist. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inrichting, voor zover het de exploitatie van het LPG-tankstation betreft, ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
2.6. Bij besluit van 26 maart 1976 is vergunning verleend voor de exploitatie van een LPG-tankstation. Bij besluit van 10 november 1998 zijn voorschriften ingetrokken en vervangen door andere voorschriften.
Het college heeft blijkens de overwegingen bij het besluit beoogd de bij besluit van 26 maart 1976 verleende vergunning in te trekken. Blijkens het dictum van het bestreden besluit is echter de bij besluit van 10 november 1998 verleende vergunning - gedeeltelijk - ingetrokken. Nu het bestreden besluit niet strookt met hetgeen het college blijkens de overwegingen heeft beoogd, is dit besluit, voor zover het betreft de gedeeltelijke intrekking, in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting overweegt de Afdeling nog dat in tegenstelling tot hetgeen het college stelt, met de inwerkingtreding van het Besluit de verleende vergunning voor de exploitatie van een LPG-tankstation niet is vervallen.
2.7. Het college is ervan uitgegaan dat de aanvraag om een veranderingsvergunning enkel betrekking heeft op het verplaatsen van het vulpunt en niet op het beperken van de doorzet van LPG tot 1.000 m3 per jaar. Hiertoe wijst het college erop dat het beperken van de doorzet in de aanvraag wordt genoemd onder het kopje 'Toekomstige ontwikkelingen' en dat de brief waar in dit verband naar wordt verwezen geen concreet verzoek inhoudt tot limitering van de doorzet van LPG.
De Afdeling overweegt dat weliswaar onder het kopje 'Toekomstige ontwikkelingen' het beperken van de doorzet van LPG wordt vermeld. Echter ook onder het kopje 'Nadere gegevens/opmerkingen' wordt de beperking van de doorzet van LPG genoemd. Vermeld is hier het volgende: 'Tevens hebben wij per separate brief van onze leverancier LP GAS B.V. aangegeven dat onze LPG doorzet valt in categorie A, zijnde een doorzet tot 1000 m3 op jaarbasis.' Bovendien geldt ook voor de verplaatsing van het vulpunt dat hiervan melding wordt gemaakt onder het kopje 'Toekomstige ontwikkelingen' als ook onder het kopje 'Nadere gegevens/opmerkingen'. De aanvraag in onderlinge samenhang bezien begrijpt de Afdeling, anders dan het college, dat wordt aangevraagd het verplaatsen van het LPG-vulpunt over een afstand van drie meter en het beperken van de doorzet van LPG tot 1.000 m3 per jaar.
2.8. Na doorvoering van de gevraagde veranderingen kan aan het gestelde in artikel 17, eerste lid, van het Bevi worden voldaan. Voor zover het college, onder verwijzing naar de nabijgelegen garage en de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, stelt dat dit niet zo is, wijst de Afdeling erop dat artikel 17, eerste lid, van het Bevi enkel betrekking heeft op kwetsbare objecten en niet op beperkt kwetsbare objecten. Niet in geschil is dat de garage moet worden aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Voor de zogenoemde geprojecteerd kwetsbare objecten waar het college op doelt, geldt nog geen onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het eerste lid, gezien artikel 17, derde lid, van het Bevi, op deze objecten niet van toepassing is.
2.9. Het college betoogt dat de gevraagde veranderingsvergunning niet kan worden verleend, omdat niet aan de grenswaarden uit het Bevi kan worden voldaan.
2.9.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bevi, voor zover van belang, is het Bevi van toepassing op de besluiten bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit.
Ingevolge artikel 4, derde en vierde lid, van het Bevi, voor zover van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer, indien die aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, de grenswaarden, genoemd in de artikelen 7, eerste lid, en 24, eerste lid, in acht en houdt het rekening met de richtwaarde, genoemd in artikel 7, tweede lid.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bevi, voor zover van belang, neemt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag, in afwijking van het derde lid, de bij de Revi vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht en houdt bij die beslissing, in afwijking van het vierde lid, rekening met de bij de Revi vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten, indien die aanvraag betrekking heeft op een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt.
2.9.2. In tabel 1 van bijlage 1 behorende bij de Revi is, voor zover van belang, het volgende bepaald. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar.
Doorzet (m3) per jaar Afstand (m) vanaf vulpunt
In tabel 2a van bijlage 1 behorende bij de Revi is, voor zover van belang, het volgende bepaald. Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10-6 per jaar.
Doorzet (m3) per jaar Afstand (m) vanaf vulpunt
2.9.3. Omtrent de voorwaarde van artikel 4, derde en vierde lid, van het Bevi dat slechts indien de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, bepaalde grenswaarden in acht moeten worden genomen en met een bepaalde richtwaarde rekening moet worden gehouden, heeft de Afdeling eerder het volgende overwogen (uitspraak van 16 mei 2007 in zaak nr.
200604994/1). Om te concluderen dat de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico moet het plaatsgebonden risico veroorzaakt door de vergunde situatie verslechteren door een positief besluit op een vergunningaanvraag. Dit is het geval indien de reeds vergunde activiteiten zodanig veranderen dat dit leidt tot enigerlei toename van het plaatsgebonden risico, dan wel indien nieuwe activiteiten worden aangevraagd waarop artikel 2 van het Bevi van toepassing is.
2.9.4. Artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Bevi ziet op onderhavige situatie. Artikel 4, vijfde lid, van het Bevi betreft een modificatie van, in geval van een besluit op een aanvraag om een veranderingsvergunning, het toetsingskader als bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel. Dit laat onverlet dat ook ten aanzien van het vijfde lid geldt dat slechts indien wordt voldaan aan de voorwaarde van, in dit geval, de leden drie en vier van dit artikel - te weten dat de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico - bepaalde afstanden in acht moeten worden genomen en met bepaalde afstanden rekening moet worden gehouden.
2.9.5. Verplaatsing van het vulpunt zou betekenen dat het vulpunt dichter bij een beperkt kwetsbaar object komt te liggen en dichter bij geprojecteerd (beperkt) kwetsbare objecten, waardoor het plaatsgebonden risico daar toeneemt. Beperking van de LPG-doorzet van een ongelimiteerde hoeveelheid tot 1.000 m3 per jaar brengt daarentegen een afname van het plaatsgebonden risico met zich. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat het voor het plaatsgebonden risico positieve effect van de beperking van de LPG-doorzet zwaarder weegt dan het negatieve effect van de verplaatsing van het vulpunt, waardoor het plaatsgebonden risico per saldo afneemt. De situatie zou volgens het deskundigenbericht aldus niet verslechteren door een positief besluit op de aanvraag om een veranderingsvergunning. In het deskundigenbericht wordt hiertoe overwogen dat - tabel 2a van bijlage 1 behorende bij de Revi in ogenschouw nemend - bij een afname van de LPG-doorzet van een ongelimiteerde doorzet tot 1.000 m3 per jaar de straal van de 10-6 contour met zeker vijf meter afneemt. Het positieve effect voor het plaatsgebonden risico is derhalve groter dan het negatieve effect van maximaal drie meter. De Afdeling kan zich in zoverre in het deskundigenbericht vinden.
Ten aanzien van de stelling van het college dat niet tabel 2a, maar tabel 1 van bijlage 1 behorende bij de Revi van toepassing is bij de beslissing op de aanvraag om een veranderingsvergunning, overweegt de Afdeling als volgt. Als naar tabel 1 wordt gekeken neemt de straal van de 10-6 contour, bij een afname van de LPG-doorzet van een ongelimiteerde doorzet tot 1.000 m3 per jaar, af met ruim vijfenzestig meter. Daargelaten de vraag welke tabel in dit verband kan worden gehanteerd, is het positieve effect voor het plaatsgebonden risico als wordt gekeken naar tabel 1 alleen nog maar groter.
2.9.6. Gelet op het bovenstaande is niet gebleken van een verandering die zal leiden tot een toename van het plaatsgebonden risico, noch dat nieuwe activiteiten zijn aangevraagd waarop artikel 2 van het Bevi van toepassing is. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat een positief besluit op de aanvraag om een veranderingsvergunning geen nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico. Het besluit op deze aanvraag kan niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Bevi. De in artikel 4, vijfde lid, van het Bevi bedoelde afstanden staan niet aan vergunningverlening in de weg. Het college heeft zich gelet hierop ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergunning niet kan worden verleend wegens het niet kunnen voldoen aan grenswaarden uit het Bevi.
2.10. Het college betoogt dat niet wordt voldaan aan bepaalde interne afstanden uit het Besluit. Het college wijst in dit verband op de afstanden tussen het reservoir en de erfgrens, het reservoir en het vulpunt en het reservoir en de opstelplaats van de tankauto.
2.10.1. Ingevolge voorschrift 4.2.6 van bijlage I behorende bij het Besluit, voor zover van belang, dient de afstand tussen de horizontale projectie van het reservoir met toebehoren en de erfscheiding ten minste vijf meter te bedragen.
Ingevolge voorschrift 4.2.7 van bijlage I behorende bij het Besluit, voor zover van belang, mag, indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt bij een LPG-tankstation klasse B niet wordt voldaan aan de in voorschrift 4.2.6 vermelde afstand, deze afstand korter zijn, met dien verstande dat de afstand niet verder mag worden verkleind bij verplaatsingen van de ligging van vulpunt, aflevertoestel of reservoir.
Ingevolge voorschrift 4.3.4 van bijlage I behorende bij het Besluit moet de afstand tussen de horizontale projectie van het reservoir en het vulpunt respectievelijk tussen het reservoir en de opstelplaats van de tankwagen ten minste vijftien meter bedragen. Bij LPG-tankstations, ten behoeve waarvan vóór 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend, mag deze afstand minder bedragen, met dien verstande dat de huidige afstand, op drie beschreven uitzonderingen na, niet verder mag worden verkleind.
2.10.2. Niet in geschil is dat de afstand tussen het reservoir en de erfgrens, het reservoir en het vulpunt en het reservoir en de opstelplaats van de tankauto niet voldoet aan de in de voorschriften 4.2.6 en 4.3.4, eerste volzin, opgenomen afstandseisen. Op het tijdstip waarop het Besluit in werking trad, werd al niet voldaan aan de in voorschrift 4.2.6 vermelde afstand tussen het reservoir en de erfgrens. Verder is voor onderhavig tankstation voor 1 juli 1984 een hinderwetvergunning verleend. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat de afstand tussen de desbetreffende punten niet wordt verkleind dan wel, in geval van de afstand tussen het reservoir en de opstelplaats van de tankauto, dat de opstelplaats zodanig kan worden gekozen dat dit niet het geval is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet juist is. Het is de Afdeling verder niet gebleken dat zich een van de in voorschrift 4.3.4 beschreven uitzonderingen voordoet. Gelet op een en ander ziet de Afdeling niet in dat, zoals het college stelt, niet wordt dan wel niet kan worden voldaan aan het gestelde in voorschrift 4.2.6, in samenhang met voorschrift 4.2.7, en voorschrift 4.3.4, omtrent de afstanden tussen het reservoir en de erfgrens, het reservoir en het vulpunt en het reservoir en de opstelplaats van de tankauto.
2.11. Het college voert verder aan dat de opstelling van de LPG-tankauto op het terrein in relatie tot de laad- en losbewegingen verre van optimaal is. Het college wijst er in dit verband op dat de opstelling van de tankauto en de aanwezigheid van andere voertuigen niet bijdraagt aan een overzichtelijke milieusituatie, nu het terrein intensief wordt gebruikt voor het stallen van auto's van het nabijgelegen garagebedrijf. Het college acht het niet ondenkbaar dat bij calamiteiten de tankauto moeilijk snel en veilig de openbare weg kan bereiken.
2.11.1. Ingevolge voorschrift 4.5.1 van bijlage I behorende bij het Besluit, voor zover van belang, moet de tankwagen in de wegrijrichting zijn opgesteld, zodanig dat deze in geval van nood zonder manoeuvreren kan wegrijden naar de openbare weg.
2.11.2. Het betoog van het college dat de opstelling verre van optimaal is, niet wordt bijgedragen aan een overzichtelijke situatie en het niet ondenkbaar is dat bij calamiteiten de tankauto moeilijk snel en veilig de openbare weg kan bereiken, acht de Afdeling, daargelaten wat daar van zij, onvoldoende om te concluderen dat niet kan worden voldaan aan het gestelde in voorschrift 4.5.1 van bijlage I behorende bij het Besluit. Nu het college desondanks de aangevraagde veranderingsvergunning heeft geweigerd met een beroep op de opstelplaats van de tankauto, berust het besluit in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
* Aanwezigheid ontstekingsbronnen en bluswatervoorziening
2.12. Het college voert aan dat de voertuigen die rondom het vulpunt staan geparkeerd een probleem vormen, omdat deze mogelijk als ontstekingsbronnen kunnen fungeren. Voorts wijst het college er met het oog op het groepsrisico op dat de aanwezige bluswatervoorziening marginaal is.
2.12.1. Artikel 12 van het Bevi bepaalt, kort weergegeven, dat indien het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, vaststelt, het bevoegd gezag in de motivering van het besluit een verantwoording van het groepsrisico moet vermelden.
2.12.2. Nu, zoals in het bovenstaande is overwogen, de in artikel 4, vijfde lid, van het Bevi bedoelde afstanden, die betrekking hebben op het plaatsgebonden risico, niet aan vergunningverlening in de weg staan en het betoog omtrent de aanwezigheid van ontstekingsbronnen betrekking heeft op het plaatsgebonden risico, was er gezien het Bevi geen ruimte om dit aspect bij de beoordeling van de aanvraag om een veranderingsvergunning te betrekken. Omdat het besluit op de aanvraag om een veranderingsvergunning, als reeds overwogen, niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Bevi, mocht het college, gelet op het bepaalde in artikel 12 van het Bevi, alsmede de systematiek van het Bevi, de verantwoording van het groepsrisico niet bij de beoordeling van de aanvraag om een veranderingsvergunning betrekken.
Ten aanzien van het betoog van het college dat een bevoegd gezag buiten het Bevi om ruimte toekomt om in het Bevi geregelde aspecten bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning te betrekken, overweegt de Afdeling dat het Bevi, gelet op de systematiek van deze regeling, uitputtend is ten aanzien van de daarin geregelde aspecten.
Gelet op het bovenstaande heeft het college zich in zoverre niet op goede gronden op het standpunt gesteld dat met het oog op bovengenoemde aspecten in het belang van de bescherming van het milieu de aangevraagde vergunning niet kan worden verleend.
2.13. Ten aanzien van de door het college na het nemen van het bestreden besluit naar voren gebrachte nieuwe weigeringsgronden, overweegt de Afdeling dat deze bij de beoordeling van het bestreden besluit niet kunnen worden meegenomen.
* Conclusie omtrent veranderingsvergunning
2.14. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en met artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer.
2.15. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient geheel te worden vernietigd.
2.16. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij overweegt de Afdeling omtrent de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport dat de Afdeling van een dergelijk rapport niet is gebleken, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 4 december 2007;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij Benzinex B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 354,70 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro en zeventig cent); het dient door de gemeente Almelo aan Benzinex B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Almelo aan Benzinex B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009