ECLI:NL:RVS:2009:BH1876

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803971/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een revisievergunning voor een veehouderij en de beoordeling van stankhinder en vergunningseisen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen op 21 april 2008 een revisievergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 23 april 2008 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning heeft [appellant] op 3 juni 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 9 januari 2009, waarbij het college vertegenwoordigd was door W.N. de Vries en K.W. Roeberts. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen de argumenten van [appellant] tegen de vergunning beoordeeld, met name met betrekking tot de stankhinder die kan ontstaan door het overpompen van mest en de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden.

De Afdeling overweegt dat het Besluit mestbassins milieubeheer van toepassing is op de mestsilo en dat het college geen aanvullende voorschriften kon stellen, omdat het Besluit geen ruimte biedt voor nadere eisen omtrent stankhinder. De beroepsgrond van [appellant] faalt, omdat de vergunning in overeenstemming is met de wetgeving. Daarnaast werd de vraag van [appellant] over de mestvergisters op de tekening als niet relevant beschouwd, aangezien deze slechts indicatief zijn en geen onderdeel uitmaken van de vergunning. De Afdeling concludeert dat de vergunningseisen correct zijn en dat de termijn voor de uitvoering van de luchtwasser metingen niet onredelijk is.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond, wat betekent dat de verleende vergunning blijft staan. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.

Uitspraak

200803971/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 april 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door W.N. de Vries en K.W. Roeberts, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Verder is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt - zo begrijpt de Afdeling het beroep - dat het college onvoldoende voorschriften heeft opgenomen ter voorkoming van stankhinder die ontstaat als gevolg van het overpompen van de mest in de mestsilo en vervolgens het overbrengen van de mest in een tankwagen voor transport in de revisievergunning.
2.1.1. Op de mestsilo is het Besluit mestbassins milieubeheer (hierna: het Besluit), een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, van toepassing. In het Besluit zijn voorschriften gesteld waaraan (het gebruik van) de mestsilo in het belang van de bescherming van het milieu moet voldoen. Uit artikel 8.42 van de Wet milieubeheer volgt dat het college slechts aanvullende voorschriften met betrekking tot de mestsilo mag stellen indien en voor zover het Besluit in die mogelijkheid voorziet. Het Besluit biedt geen mogelijkheid tot het stellen van nadere voorschriften met betrekking tot stankhinder. Het college heeft daarom terecht geen verdere voorschriften over het gebruik van de mestsilo aan de vergunning verbonden.
De beroepsgrond faalt.
2.2. [appellant] kan zich, zo begrijpt de Afdeling het beroep, niet verenigen met de op de tekening behorend bij de aanvraag als toekomstig aangegeven mestvergisters. De Afdeling overweegt het volgende. In dit geding is aan de orde of het college de revisievergunning mocht verlenen voor de inrichting zoals in de aanvraag is beschreven. De mestvergisters zijn slechts indicatief op de tekening afgebeeld en maken geen deel uit van de inrichting waarvoor de vergunning is gevraagd. Hetgeen [appellant] over de mestvergisters heeft aangevoerd kan reeds daarom in dit geding geen rol spelen.
2.3. Voor zover [appellant] de vraag opwerpt wanneer de in de vergunningvoorschriften 1.8 tot en met 1.12 genoemde groenstrook moet worden aangelegd, overweegt de Afdeling dat deze moet worden aangelegd op het moment dat de verleende vergunning in werking is en niet, zoals het college stelt, op het moment dat de vergunning onherroepelijk is.
2.4. Tot slot kan [appellant], zo begrijpt de Afdeling het beroep, zich niet verenigen met de termijn die in het vergunningvoorschrift 8.6 ter zake van de uitvoering van een rendementsmeting van de luchtwasser wordt gesteld. [appellant] heeft niet met concrete argumenten onderbouwd om welke reden deze termijn onjuist zou zijn. Het beroep geeft de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze termijn niet in redelijkheid toereikend heeft kunnen achten.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
262-596.