200803678/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] h.o.d.n. [Loonspuitbedrijf], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2008 in zaak
nr. 07/3170 in het geding tussen:
[appellant] h.o.d.n. [Loonspuitbedrijf]
het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel.
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van ramen in de topgevels van de werktuigenloods aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard na opnieuw advies te hebben gevraagd aan het Gelders Genootschap over de genoemde gelijke gevallen.
Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door E. Hassink en J. de Ruiter-van der Leest, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. [appellant] is niet verschenen.
2.1. Op 5 februari 2002 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een werktuigenloods op het perceel. In afwijking van deze bouwvergunning zijn in de werktuigenloods ramen in de topgevels aangebracht. [appellant] heeft vervolgens op 22 november 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een bouwvergunning voor het plaatsen van deze ramen. Deze bouwvergunning is geweigerd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de Intergemeentelijke Onafhankelijke Bezwarencommissie Scherpenzeel-Woudenberg van 11 mei 2007, door het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te oordelen.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200506325/1), mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een deskundigenrapport overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
2.2.2. Aan de weigering bouwvergunning te verlenen heeft het college adviezen van het Gelders Genootschap (hierna: de welstandscommissie) van 16 november 2004, 11 december 2006 en 4 juni 2007 ten grondslag gelegd. Volgens deze adviezen heeft de welstandscommissie het bouwplan getoetst aan de door de raad der gemeente Scherpenzeel op 1 juli 2004 vastgestelde welstandsnota (hierna: de welstandsnota). Het bouwplan is hiermee in strijd, nu het niet voldoet aan twee met name genoemde criteria die op het gebied waarin het perceel is gelegen van toepassing zijn, aldus de welstandscommissie.
De rechtbank heeft in het door [appellant] in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de welstandsadviezen van 16 november 2004, 11 december 2006 en 4 juni 2007 naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. Dat ten tijde van het verrichten van de bouwwerkzaamheden, voordat daarvoor bouwvergunning was aangevraagd, de welstandsnota nog niet in werking was getreden, zoals [appellant] stelt, geeft geen grond voor een ander oordeel. De welstandsnota dateert, zoals hiervoor is vermeld, van 1 juli 2004, derhalve van voor de aanvraag om bouwvergunning van 22 november 2006 en het besluit van 9 februari 2007, waarbij is geweigerd bouwvergunning te verlenen.
Nu [appellant] geen deskundigenrapport heeft overgelegd, heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat het college in dit geval mocht uitgaan van deze welstandsadviezen. Dat hem dat niet kon worden verweten omdat hij, naar gesteld, niet wist of kon weten dat het college in dat geval de adviezen van de welstandscommissie zonder nadere toelichting kon overnemen, geeft geen grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [appellant] ook in hoger beroep geen deskundigenrapport heeft overgelegd ter staving van zijn stelling dat het bouwplan niet met redelijk eisen van welstand in strijd is.
2.2.3. Het betoog van [appellant] dat het besluit van 19 juni 2007 in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen, is louter een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat, nu het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door [appellant] genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn met zijn werktuigenloods, het besluit van 19 juni 2007 niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen, zodat het betoog van [appellant] faalt.
2.2.4. De conclusie is dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt kon stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009