ECLI:NL:RVS:2009:BH1891

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake vrijstelling voor infrastructuur bedrijventerrein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 28 februari 2008 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaarde. Dit beroep was gericht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland, dat op 4 januari 2007 vrijstelling verleende voor het aanleggen van weg-, groen- en waterinfrastructuur ten behoeve van het bedrijventerrein "De Woerd". De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen procesbelang meer had, omdat zij haar bedrijf in de bloementeelt had verkocht en de exploitatie had beëindigd. [appellante] stelde dat zij schade had geleden door het besluit van het college, omdat er geen voorwaarden waren gesteld aan de continuïteit van de gietwateraanvoer voor haar voormalige bedrijf. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 februari 2009 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat [appellante] al vóór het besluit van 4 januari 2007 kosten had gemaakt voor de voorbereiding van een alternatieve gietwateraanvoer. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat de gestelde schade het gevolg was van het besluit van het college. Daarom bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802567/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 februari 2008 in zaak nr. 07/1639 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) aan [belanghebbende] vrijstelling verleend voor het aanleggen van de weg-, groen- en waterinfrastructuur ten behoeve van het bedrijventerrein "De Woerd".
Bij uitspraak van 28 februari 2008, verzonden op 3 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 mei 2008 heeft [belanghebbende], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door S. Westerduin, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat [appellante] ten tijde van het besluit van 4 januari 2007 op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) een bedrijf in de bloementeelt (hierna: de bloemkwekerij) exploiteerde en dat het perceel ten tijde van het besluit ten dele deel uitmaakte van het ontwerp-bestemmingsplan ten behoeve van het bedrijventerrein "De Woerd". [appellante] heeft een deel van het perceel, alsmede de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, tijdens de voorbereiding van het besluit van 4 januari 2007 aan [belanghebbende] verkocht. In mei 2007 is de exploitatie van de bloemkwekerij beëindigd. De overdracht van het perceelsgedeelte is op 10 oktober 2007 afgerond.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert zij aan dat zij nog wel een belang had bij beoordeling van haar beroep, omdat zij schade heeft geleden ten gevolge van het besluit van 4 januari 2007. Het college had immers aan dit besluit ten onrechte niet de voorwaarden verbonden dat continuïteit van de gietwateraanvoer op de bloemkwekerij tijdens de door [belanghebbende] uit te voeren werkzaamheden diende te worden gegarandeerd en dat de bestaande gietwateraanvoer slechts kon worden afgesloten als een nieuwe aanvoer inclusief inhaalpunt en leiding voorhanden was.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2002 in zaak nr. 200106139/1; www.raadvanstate.nl), kan procesbelang onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. Aan dit criterium is in het onderhavige geval niet voldaan.
Eerst ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] toegelicht dat zij kosten heeft gemaakt in verband met de voorbereiding van de eventuele aanleg van een alternatieve gietwateraanvoer, alsmede in verband met het controleren en schoonhouden van de bestaande inlaat voor gietwater. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellante] reeds medio 2005, vóór het nemen van het besluit van 4 januari 2007, met deze werkzaamheden is begonnen en dat zij vooral werden ingegeven door het gebrek aan vertrouwen in het feitelijk handelen van [belanghebbende]. Verder is ter zitting niet weerlegd dat [appellante] vanaf 23 januari 2007 gelet op een brief van het college van die datum in voldoende mate was verzekerd van de aanvoer van gietwateraanvoer op de bloemkwekerij. Voor zover [appellante] de gestelde schade al heeft geleden, komt die voort uit haar eigen handelen, zodat zij niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat die het gevolg is van het besluit van 4 januari 2007.
De rechtbank heeft het beroep van [appellante] derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
270-593.