ECLI:NL:RVS:2009:BH2493

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807474/1 en 200807474/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor wijzigingen aan monumentaal pand in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep met betrekking tot een vergunning verleend door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam. De vergunning betrof het aanbrengen van wijzigingen aan een als monument aangewezen pand, waaronder het verwijderen van een systeemplafond, het vervangen van een niet-originele toegangsdeur door een replica en het plaatsen van een airco-unit in de achtertuin. De vergunninghouder had deze vergunning op 11 juni 2008 verkregen.

Tegen deze vergunning hebben twee appellanten, wonend in de nabijheid van het pand, hoger beroep ingesteld. Zij waren van mening dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de wijzigingen de monumentale waarde van het pand zouden aantasten. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, wat hen ertoe bracht om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellanten sub 2 geen beroep hadden ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2008, waardoor hun hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzitter heeft ook geoordeeld dat de vergunning in overeenstemming was met de Monumentenwet 1988, die het verbiedt om een beschermd monument te beschadigen of te vernielen zonder vergunning. De voorzitter concludeerde dat de vergunninghouder zich aan de voorwaarden van de vergunning had gehouden en dat de bezwaren van de appellanten niet opgingen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200807474/1 en 200807474/2.
Datum uitspraak: 3 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [vergunninghouder], gevestigd te [plaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten sub 1], [appellanten sub 2] allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2008 in zaken nrs. 08/2656, 08/2663 en 08/3004 in het geding tussen:
[appellanten sub 1]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) vergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het aanbrengen van wijzigingen aan het als monument aangewezen pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) door het verwijderen van een systeemplafond en een glazen wand op de begane grond, het vervangen van een niet-originele toegangsdeur door een replica van de originele voordeur en het plaatsen van een airco-unit in de achtertuin.
Bij uitspraak van 2 september 2008, verzonden op 3 september 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1], alsmede [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, heeft [vergunninghouder] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar [appellanten sub 1], in persoon, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. Th.C. Visser, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellanten sub 2] hebben geen beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2008. Uit de artikelen 6:13 en 6:24 van de Awb, gelezen in onderlinge samenhang, volgt dat geen hoger beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die niet zelf in beroep is gekomen bij de rechtbank. Reeds hierom dient het door hen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Dat [appellanten sub 2] meenden dat zij geen beroep konden instellen, omdat zij, door de naar hun oordeel onjuiste informatieverstrekking van de zijde van het dagelijks bestuur, geen zienswijze hebben kunnen indienen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de stukken blijkt dat zij weliswaar tijdens de termijn voor het kunnen indienen van een zienswijze wellicht onwetend waren van de strekking van de vergunningaanvraag, doch evenzeer dat zij tijdens de beroepstermijn tegen de vergunning daarvan wel op de hoogte waren. In beroep tegen het besluit van 11 juni 2008 hadden [appellanten sub 2] kunnen aanvoeren dat zij door de handelwijze van het dagelijks bestuur niet in staat zijn gesteld een zienswijze in te dienen. Nu zij dat hebben nagelaten, kan niet worden geoordeeld dat zij niet-verwijtbaar geen beroep tegen dat besluit hebben ingediend.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Mw) is het verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge het tweede lid is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2.4. Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur vergunning verleend als bedoeld in artikel 11 van de Mw aan [vergunninghouder] voor het verwijderen van een systeemplafond en een glazen wand op de begane grond, het vervangen van een niet-originele toegangsdeur door een replica van de originele voordeur en het plaatsen van een airco-unit in de achtertuin.
2.5. [appellanten sub 1] voeren tevergeefs aan dat de rechtbank de vergunning ten onrechte niet heeft vernietigd, omdat in het kader van de plaatsing van een airco-unit in de tuin gaten in de achtermuur zijn aangebracht en de oorspronkelijke afvoerkanalen worden vernietigd en voorts dat [vergunninghouder] een niet-originele voordeur hebben geplaatst. De vergunningaanvraag ziet niet op het aanbrengen van gaten in de achtermuur, het wijzigen van de afvoerkanalen en evenmin op het plaatsen van een andere deur dan een replica van de originele voordeur. Derhalve ziet ook de vergunning daar niet op, zodat deze klacht niet kan leiden tot het oordeel de vergunning op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Overigens is ter zitting gebleken, dat niet in geschil is dat van de vergunning is afgeweken, hetgeen in strijd is met artikel 11, tweede lid, van de Mw. Dat brengt mee, dat voor zover geen concreet zicht op legalisatie daarvan bestaat het dagelijks bestuur het daarin neergelegde verbod dient te handhaven.
2.6. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat het dagelijks bestuur de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het dagelijks bestuur heeft het besluit gebaseerd op twee deskundigenadviezen die niet op de juiste wijze tot stand zijn gekomen. De deskundigen waren niet op de hoogte van de geluidsproductie van de te plaatsen airco-unit.
2.6.1. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft zich in het door hem ter zake uitgebrachte advies van 7 februari 2008 op het standpunt gesteld dat de plaatsing van een condensor in de tuin aan de monumentale waarde van het pand geen schade toebrengt. In een brief van 14 juli 2008 heeft de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten in antwoord op vragen van [appellanten sub 1] laten weten dat de minister in zijn adviezen de voorgestelde werkzaamheden afweegt tegen de monumentale gevolgen ervan voor het monument. In dit geval bestaat de essentie van de aanwijzing uit het bouwblok zelf, de geleding en opbouw van de gevels en dergelijke. Het door de minister gegeven advies strookt dan ook met de redengevende omschrijving, zodat de minister geen reden ziet op zijn advies terug te komen.
De commissie voor welstand en monumenten heeft op 27 februari 2008 in haar advies uiteengezet dat met de ingrepen geen monumentale waarden worden aangetast en voor wat betreft de airco-unit verwezen naar de bouwaanvraag.
2.6.2. Gelet op deze adviezen was voor de minister, noch voor de commissie voor welstand en monumenten het niveau van de geluidsproductie van belang voor het door hen gegeven oordeel. Zoals uit het advies van de minister blijkt, worden door de plaatsing van de airco-unit de in de redengevende omschrijving van de aanwijzing genoemde onderdelen van het pand niet verstoord. De vraag of die geluidsproductie overlast voor omwonenden veroorzaakt is in deze procedure niet aan de orde.
2.6.3. Gelet hierop faalt het betoog.
2.7. Voorts betogen [appellanten sub 1] tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Welstandsnota in deze procedure niet aan de orde is. Bij de beoordeling van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet, dient het dagelijks bestuur het belang van het behoud van de monumentale waarden van het pand af te wegen tegen de belangen van de aanvragers van een monumentenvergunning. Het college bepaalt het gewicht van het belang van het behoud van de monumentale waarden aan de hand van de adviezen van de minister en de commissie voor welstand en monumenten. De Welstandsnota is een inkadering van de welstandsbeoordeling die is gebaseerd op artikel 12 van de Woningwet en betrekking heeft op de beoordeling van aanvragen om een bouwvergunning. Uit de Welstandsnota blijkt niet dat deze mede is gebaseerd op de Mw of een gemeentelijke monumentenverordening. Dat het dagelijks bestuur in de Welstandsnota heeft bepaald dat bij aanvragen om bouwvergunningen in het kader van welstand rekening moet worden gehouden met de architectuurorde en dat rijksmonumenten zonder meer onder architectuurorde 1 vallen, betekent niet dat het dagelijks bestuur bij de beoordeling van een aanvraag als hier aan de orde is gehouden te toetsen aan op de Woningwet gebaseerd beleid. Het ligt in de rede dat dat bij de vraag of een bouwvergunning kan worden verleend alsnog geschiedt.
2.8. Het hoger beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2009
362.