ECLI:NL:RVS:2009:BH2497

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802747/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding door gemeenteraad en de beoordeling van planologische wijzigingen

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de toekenning van planschadevergoeding door de gemeenteraad van Echt-Susteren aan een groep wederpartijen. De gemeenteraad had op 3 november 2005 besluiten genomen om vergoeding van planschade toe te kennen aan de wederpartijen, maar had deze besluiten later, op 28 juni 2007, ongegrond verklaard. De wederpartijen gingen in beroep tegen deze beslissing, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Roermond op 6 maart 2008, waarin de rechtbank de besluiten van de gemeenteraad vernietigde. De gemeenteraad stelde hiertegen hoger beroep in bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad bevoegd was om het hoger beroep in te stellen, ook al was dit niet expliciet vermeld in het beroepschrift. De rechtbank had geoordeeld dat de gemeenteraad onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de besluitvorming ondeugdelijk was gemotiveerd. De Raad van State bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de gemeenteraad niet consistent had gehandeld in vergelijkbare gevallen, wat leidde tot een ongerechtvaardigde behandeling van de wederpartijen.

De Raad van State benadrukte dat bij de beoordeling van verzoeken om planschadevergoeding gekeken moet worden naar de wijziging van het planologische regime en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen. In dit geval was er sprake van een wijziging die nadelige gevolgen had voor de wederpartijen, en de gemeenteraad had onvoldoende rekening gehouden met eerdere beslissingen in vergelijkbare situaties. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de gemeenteraad tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartijen.

Uitspraak

200802747/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Echt-Susteren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 maart 2008 in zaak nr. 07/1441 t/m 07/1446 in het geding tussen:
[6 wederpartijen], allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Echt-Susteren.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 3 november 2005 heeft de raad van de gemeente Echt-Susteren (hierna: de gemeenteraad) [6 wederpartijen] (hierna: [6 wederpartijen]) vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad de daartegen door [6 wederpartijen] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2008, verzonden op 7 maart 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de daartegen door [6 wederpartijen] ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008, hoger beroep ingesteld.
[6 wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, tegelijk met zaak nr.
200802746/1, ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. L.G.M.H. Bohnen, werkzaam bij adviesbureau Ordito, en [wederpartij A], bijgestaan door mr. S.A.R. Lely, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [6 wederpartijen] hebben gesteld dat uit het hoger beroepschrift niet expliciet blijkt dat dit is ingesteld namens de gemeenteraad. Deze stelling treft geen doel. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) is, gelet op artikel 160, eerste lid, onder f, van de Gemeentewet, zoals deze bepaling sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002 luidt, bevoegd namens de gemeenteraad het onderhavige hoger beroep in te stellen. Dat het college in het hoger beroepschrift niet expliciet heeft vermeld dat het hoger beroep is ingesteld namens de gemeenteraad, brengt gelet op deze wettelijke regeling niet met zich dat het hoger beroep om die reden niet-ontvankelijk is.
2.2. [6 wederpartijen] hebben in hun verweerschrift betoogd dat de rechtbank de in beroep gemaakte proceskosten op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Zo [6 wederpartijen] hiermee hebben bedoeld alsnog hoger beroep in te stellen, wordt overwogen, zoals de Afdeling eerder heeft gedaan (onder meer in de uitspraak van 15 november 2001 in zaak nr. 200104765/1,AB 2002, 54), dat de Algemene wet bestuursrecht, noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep.
2.3. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.4. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering.
2.5. [6 wederpartijen] hebben verzocht om vergoeding van planschade omdat het bestemmingsplan "In de Mehre" voorziet in woningbouw aan de achterzijde van hun percelen. Niet in geschil is dat [6 wederpartijen] hierdoor schade hebben geleden. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van die schade en de wijze waarop die dient te worden bepaald.
2.6. Aan de besluiten van 3 november 2005 en het besluit van 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad ter zake uitgebrachte adviezen van Oranjewoud ten grondslag gelegd. Volgens de adviezen van Oranjewoud van 27 september 2006 (hierna: de adviezen van Oranjewoud) hebben [6 wederpartijen] door de vaststelling van het bestemmingsplan "In de Mehre" planologisch nadeel ondervonden als gevolg van verstening en verstedelijking van de directe omgeving, een meer massale uitstraling van de bebouwing, het doorbreken van het open karakter van de omgeving, beperking van het zicht, verslechtering van de privacysituatie en een toename van geluidoverlast en andere aan wonen verwante vormen van hinder. Zij hebben door de vaststelling van het bestemmingsplan "In de Mehre" planologisch voordeel ondervonden als gevolg van de wijziging van de bestemming van de door hen in 1999 van de gemeente gekochte percelen in "Tuin". Per saldo is volgens de adviezen sprake van een verslechtering van de planologische situatie.
2.7. De rechtbank heeft - samengevat weergegeven - geoordeeld dat de gemeenteraad het besluit van 28 juni 2007 onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de gemeenteraad in zijn besluitvorming het gestelde planologisch voordeel uit een grondtransactie heeft betrokken, terwijl hij daarvan in een eerder vergelijkbaar verzoek om planschadevergoeding heeft afgezien.
2.8. De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens de gemeenteraad heeft de rechtbank miskend dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet met zich brengt dat een eenmaal gemaakte fout in volgende, soortgelijke gevallen zou moeten worden herhaald. Voorts is sprake van voortschrijdend inzicht, omdat volgens de adviezen van Oranjewoud, de wijziging van de bestemming van de percelen van [6 wederpartijen] in "Tuin" een positief effect heeft op de percelen als geheel, aldus de gemeenteraad.
2.8.1. De rechtbank heeft onweersproken geoordeeld dat de wijziging van de bestemming van de percelen die [6 wederpartijen] bij de grondtransactie in eigendom hebben verkregen een planologisch voordeel met zich brengt, welk voordeel voor verrekening in aanmerking kan komen.
Bij besluit van 11 november 2004 heeft de gemeenteraad aan [belanghebbenden] (hierna: [belanghebbende]) vergoeding van planschade toegekend. Niet in geschil is dat dit een vergelijkbare situatie betreft als thans het geval is. Zo is, evenals het geval was bij de verkoop van het perceel aan [belanghebbende], bij de verkoop van de percelen aan [6 wederpartijen] rekening gehouden met de wijziging van de bestemming van de percelen in "Tuin". Bij de vaststelling van de waardevermindering van het perceel van [belanghebbende] is afgezien van verrekening van voordeel uit de grondtransactie. Gelet hierop en nu de gemeenteraad ten tijde van de toekenning van vergoeding van planschade aan [belanghebbende] reeds op de hoogte was van de verzoeken om vergoeding van planschade van [6 wederpartijen], is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het besluit van 28 juni 2007 gezien de eerdere vergoeding van planschade aan [belanghebbende] niet getuigt van een consistente besluitvorming in vergelijkbare gevallen. Hierbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken van een inschattings- of beoordelingsfout die met zich brengt dat thans anders dan in de zaak [belanghebbende] moet worden besloten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de gemeenteraad voorafgaande aan het besluit van 11 november 2004 uitvoerig heeft onderzocht of in de zaak [belanghebbende] rekening kon worden gehouden met het voordeel uit de grondtransactie, mede tegen de achtergrond van de verzoeken om vergoeding van planschade van [6 wederpartijen], en vervolgens uitdrukkelijk en weloverwogen heeft afgezien van verrekening van dit voordeel. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de adviezen van Oranjewoud, op goede gronden geoordeeld dat het betoog van de gemeenteraad dat de wijziging van de bestemming van de percelen in "Tuin" een positief effect heeft op de waarde van de percelen van [6 wederpartijen] als geheel, niet met zich brengt dat hiermee, anders dan in de zaak [belanghebbende], bij de vaststelling van de omvang van de schade rekening moet worden gehouden.
Het betoog van de gemeenteraad faalt.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat één verweerschrift door [6 wederpartijen] is ingediend.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Echt-Susteren tot vergoeding van bij [6 wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 687,99 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro en negenennegentig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Echt-Susteren aan [6 wederpartijen] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
85-496.