200803955/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 april 2008 in zaak nr. 07/1920 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om verlening van een toevoeging rechtsbijstand (hierna: een toevoeging) afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2007 heeft de raad het besluit van 9 mei 2005 ingetrokken en alsnog een toevoeging verleend.
Bij besluit van 14 juni 2007 heeft de raad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2008, verzonden op 21 april 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2.1. Bij besluit van 23 maart 2004 is door de raad aan [appellant] een toevoeging verleend voor een geschil over een besluit van het UWV van 19 december 2003.
Bij uitspraak van 8 april 2005 heeft de rechtbank Breda de beslissing op het door [appellant] tegen dat besluit van het UWV gemaakte bezwaar vernietigd.
Op 26 april 2005 heeft [appellant] bij de raad een aanvraag om een toevoeging ingediend. Als bijlage bij die aanvraag is het besluit van het UWV van 19 december 2003 gevoegd.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft de raad deze aanvraag afgewezen omdat voor dezelfde zaak reeds een toevoeging was verleend.
Bij besluit van 22 augustus 2005 heeft de raad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2006 (nr.
200604230/1) heeft de Afdeling het besluit van 22 augustus 2005 vernietigd.
Bij besluit van 25 april 2007 heeft de raad het besluit van 9 mei 2005 herroepen en aan [appellant] alsnog een toevoeging verleend.
De raad heeft het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 9 mei 2005 opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 25 april 2007 en dat bezwaar bij besluit van 14 juni 2007 ongegrond verklaard.
2.2. De Afdeling overweegt dat, wanneer na vernietiging door de bestuursrechter van een besluit op bezwaar een nieuw besluit moet worden genomen, het systeem van de Algemene wet bestuursrecht in beginsel met zich brengt dat het bestuursorgaan een besluit op bezwaar moet nemen.
Er bestaat geen aanleiding om in dit geval een uitzondering op deze regel aan te nemen. Gelet hierop dient het besluit van 25 april 2007 te worden aangemerkt als het besluit op het door [appellant] tegen het besluit van 9 mei 2005 gemaakte bezwaar. Het besluit van 14 juni 2007 dient als een wijzigingsbesluit worden beschouwd, dat strekt tot handhaving van het besluit van 25 april 2007 onder verbetering van de motivering. Het besluit van 14 juni 2007 heeft aldus het besluit van 25 april 2007 vervangen.
2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de raad het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten in bezwaar op goede gronden heeft afgewezen, nu [appellant] eerst in bezwaar gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de aanvraag betrekking heeft op het door het UWV opnieuw genomen besluit op bezwaar en derhalve op een nieuwe zaak.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Hij voert daartoe aan dat de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 april 2005 bij de toevoegingsdeclaratie van 21 april 2005 aan de raad is overgelegd, zodat de raad had moeten onderkennen dat de aanvraag van 26 april 2005 op de nieuwe bezwaarprocedure betrekking had.
2.4.1. Dit betoog faalt. Het UWV heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 april 2005 op 13 mei 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Gelet daarop kon de aanvraag ten tijde van het nemen van het besluit van 9 mei 2005 geen betrekking hebben op het nieuwe besluit op bezwaar van het UWV nu dat eerst naderhand is genomen.
Nu bij de aanvraag bovendien het besluit van het UWV van 19 december 2003 was gevoegd, heeft de raad niet ten onrechte geconcludeerd dat voor die zaak reeds een toevoeging was verleend, zodat de aanvraag diende te worden afgewezen. Er is in het kader van de herroeping van het besluit van 9 mei 2005 dan ook geen sprake van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, zodat de raad het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank is, zij op het andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze berust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Rop
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009