200802550/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 27 februari 2008 in zaak nr. 07/27 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal.
Bij besluit van 6 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal (hierna: het college) opnieuw beslist op het door [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) gemaakte bezwaar tegen het besluit van 6 april 2006, waarbij het college aan Beleggingsmaatschappij Markant B.V. vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw op het perceel, plaatselijk bekend als De Poort 24 te Rilland, dit deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 6 april 2006 met verbetering van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 27 februari 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2008, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Beleggingsmaatschappij Markant B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A.J.M. Somers, ambtenaar in dienst van de gemeente Reimerswaal, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord Beleggingsmaatschappij Markant B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J. Jacobse, advocaat te Middelburg.
2.1. Het college heeft in zijn verweerschrift betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet juist heeft toegepast.
Voor zover het college daarmee heeft beoogd, hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak, geldt dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 november 2001 in zaak nr. 200104765/1 (AB 2002, 54), de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hetgeen aldus is aangevoerd, wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.
2.2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een tankstation met een tankshop en wasstraten op het perceel. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de bestemming die ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Poort, 2e herziening" op het perceel rust. Het college heeft voor het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend.
Nadat de Voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 6 december 2006 het tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2006 door [appellant] ingestelde hoger beroep ongegrond heeft verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening heeft afgewezen, heeft het college bij besluit van 6 december 2006 opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist en de verleende bouwvergunning en vrijstelling gehandhaafd.
2.3. [appellant] betoogt dat de gevolgde procedure niet zorgvuldig is geweest. Daartoe voert hij aan dat in de publicatie van de bouwvergunning en vrijstelling werd gesproken over het oprichten van een bedrijfsgebouw onder de hoogspanningsmasten op het bedrijventerrein en men ten tijde van de behandeling van zijn bezwaar in de bezwarencommissie nog niet wist dat het om een tankstation ging. [appellant] wijst er voorts op dat ten tijde van het besluit op bezwaar geen vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend. Tevens is men van plan om LPG te verkopen, aldus [appellant].
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. In de aanvraag van Beleggingsmaatschappij Markant B.V. is vermeld dat het bouwplan een tankstation met tankshop en wasstraten betreft. Uit de adviezen van de bezwarencommissie is niet gebleken dat het de bezwarencommissie niet duidelijk was dat het bedrijfsgebouw een tankstation betrof. Het college heeft voorts onweersproken aangegeven dat voor het aan de orde zijnde tankstation geen vergunning krachtens de Wet milieubeheer is vereist en dat daarop slechts het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is. Voor zover [appellant] zich richt tegen de mogelijke toekomstige verkoop van LPG op het perceel is van belang dat de bouwvergunning slechts ziet op een tankstation en niet op een tankstation met LPG. Het plaatsen van een LPG-voorziening vereist nadere besluitvorming.
2.4. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college het in opdracht van haar opgestelde rapport ten aanzien van de luchtkwaliteit aan haar besluit ten grondslag heeft mogen leggen. In de enkele stelling van [appellant] dat hij redelijkerwijs geen tegenrapport behoefde op te stellen, ligt geen grond voor het oordeel dat het college zich niet mocht baseren op dit rapport.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009