ECLI:NL:RVS:2009:BH2530

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803778/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitsluiting van gesubsidieerde asielrechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had op 31 maart 2008 een besluit van de raad vernietigd, waarbij een klacht van een voormalige cliënt van de raad gegrond was verklaard. De raad had de cliënt voorwaardelijk voor zes maanden uitgesloten van het verlenen van gesubsidieerde asielrechtsbijstand, met een proeftijd van een jaar. De rechtbank oordeelde dat de raad niet voldoende had onderbouwd dat de rechtsbijstand door de advocaat niet voldeed aan de eisen van doelmatigheid en zorgvuldigheid. De raad ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de voorwaardelijke uitsluiting geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State benadrukte dat de raad voor rechtsbijstand de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand moet toetsen aan de hand van de geldende gedragsnormen en dat de rechtbank had moeten onderzoeken of de motivering van het besluit van de raad voldoende was.

Uitspraak

200803778/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 maart 2008 in zaak nr. 07/567 in het geding tussen:
[wederpartij], kantoorhoudend te [plaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 10 oktober 2006, heeft appellant (hierna: de raad) een tegen [wederpartij] ingediende klacht gegrond verklaard en haar voorwaardelijk voor zes maanden uitgesloten van het verlenen van gesubsidieerde asielrechtsbijstand met een proeftijd van een jaar.
Bij besluit van 5 maart 2007 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2008, verzonden op 11 april 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 12 januari 2009 ter zitting aan de orde gesteld.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, eerste volzin, van de Wet op de rechtsbijstand is de raad voor rechtsbijstand belast met de organisatie van de verlening van rechtsbijstand in het ressort en met het toezicht op de uitvoering daarvan.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, heeft de raad voor rechtsbijstand voorts tot taak de controle op werkzaamheden van rechtsbijstandverleners, voor zover deze niet elders in de wet aan anderen is opgedragen.
Ingevolge artikel 8 kan de raad voor rechtsbijstand voor de uitvoering of voorbereiding van bepaalde werkzaamheden commissies instellen.
Ingevolge artikel 14 worden alle in het ressort kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, door de raad voor rechtsbijstand ingeschreven, indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, kunnen de door de raad voor rechtsbijstand te stellen voorwaarden betrekking hebben op de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, aanhef en onder a en b, kan de raad voor rechtsbijstand de inschrijving doorhalen, indien de advocaat niet voldaan heeft dan wel niet langer voldoet aan de voor de inschrijving gestelde voorwaarden of indien naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken dat de rechtsbijstandverlening door de advocaat niet voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van doelmatigheid of zorgvuldigheid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Inschrijvingsvoorwaarden ten behoeve van rechtsbijstand aan asielzoekers dient de advocaat die inschrijving verzoekt om rechtsbijstand te verlenen aan asielzoekers te verklaren zich met betrekking tot de door hem/haar verleende rechtsbijstand te onderwerpen aan het Reglement Commissie Rechtsbijstand Asiel (hierna: het Reglement).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Reglement is er in het hofressort Leeuwarden een klachtencommissie rechtsbijstand asiel (hierna: commissie).
Ingevolge het tweede lid adviseert de commissie, hetzij naar aanleiding van een klacht, hetzij op eigen initiatief, de raad over maatregelen te nemen tegen rechtsbijstandverleners.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is elk handelen of nalaten van een rechtsbijstandverlener, waarvan in redelijkheid gezegd kan worden dat dit in strijd is met een behoorlijke asielrechtsbijstand, klachtwaardig.
Ingevolge het tweede lid wordt onder asielrechtsbijstand verstaan: de juridische bijstand van een rechtsbijstandverlener in het kader van de asielaanvraag en de daarmee rechtstreeks verband houdende procedures met nevenprocedures, daaronder begrepen advieswerkzaamheden.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, kan de desbetreffende kamer van de commissie, indien geadviseerd wordt een klacht gegrond te verklaren, aan de raad de volgende maatregelen adviseren:
a. waarschuwing;
b. voorwaardelijke uitsluiting van het verlenen van gesubsidieerde asielrechtsbijstand voor een bepaalde, nader aan te geven periode met een proeftijd voor bepaalde duur;
c. uitsluiting van het verlenen van gesubsidieerde asielrechtsbijstand en de duur van die uitsluiting.
2.2. De raad betoogt dat de rechtbank, door het door [wederpartij] ingestelde beroep niet niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat een voorwaardelijke uitsluiting geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is.
2.2.1. Dat betoog faalt, reeds omdat het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep was gericht tegen het op 5 maart 2007 op bezwaar genomen besluit. Daartegen stond beroep open. Aangezien, indien [wederpartij] binnen de gestelde proeftijd opnieuw een maatregel wordt opgelegd, de voorwaardelijke uitsluiting zal worden omgezet in een definitieve voor de duur van zes maanden, is overigens de oplegging daarvan ook op enig rechtsgevolg gericht en kon daartegen bezwaar worden gemaakt.
2.3. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van de raad betreft een klacht van twee voormalige cliënten van [wederpartij] (hierna: de vreemdelingen) over de kwaliteit van de rechtsbijstand die zij hun in de procedure tot verkrijging van een verblijfsvergunning heeft verleend. Aan de gegrondverklaring van deze klacht en de oplegging van de voorwaardelijke uitsluiting heeft de raad ten grondslag gelegd dat [wederpartij] heeft verzuimd gronden aan te voeren tegen het oordeel van de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) dat de vreemdelingen geen identiteits- en nationaliteitspapieren hebben overgelegd en hun dat valt toe te rekenen en heeft nagelaten vooraf een afschrift te vragen van de onderzoeksvragen die voor het opstellen van een individueel ambtsbericht zouden worden gesteld en na het uitbrengen ervan de daaraan ten grondslag liggende bronstukken op te vragen.
2.4. De raad betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] in strijd met een behoorlijke asielrechtsbijstand heeft gehandeld, heeft miskend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit is gebaseerd op in overleg met de asieladvocatuur opgestelde gedragsnormen en op een advies van een uit advocaten en uit leden van de rechterlijke macht samengestelde commissie.
2.4.1. Dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van de raad is gebaseerd op het standpunt van ter zake deskundigen, laat onverlet dat de rechtbank, gelet op hetgeen daartegen is aangevoerd, had te onderzoeken of de motivering van het besluit het oordeel van de raad over de klachtwaardigheid van de door [wederpartij] verleende rechtbijstand kan dragen en of de raad de kwaliteit van de door [wederpartij] verleende rechtsbijstand voldoende terughoudend heeft getoetst, gelet op de vrijheid die een advocaat bij de wijze waarop deze zijn dienstverlening inricht toekomt.
2.4.2. De rechtbank heeft, op zichzelf onbestreden, overwogen dat [wederpartij] wel gronden tegen het oordeel van de staatssecretaris dat de vreemdelingen toerekenbaar geen identiteits- en nationaliteitspapieren hebben overgelegd heeft aangevoerd, nu zij, zowel in de besluitvormingsfase, als in de beroepsprocedure, het standpunt van de staatssecretaris dat niet aannemelijk is dat een huiszoeking heeft plaatsgevonden, waarbij deze papieren in beslag zijn genomen, heeft betwist. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het oordeel van de raad dat [wederpartij] op dit punt in strijd met een behoorlijke asielrechtsbijstand heeft gehandeld, niet steunt op een toereikende feitelijke grondslag. Ten aanzien van het verwijt met betrekking tot het niet opvragen van de bij het individuele ambtsbericht behorende onderzoeksvragen en bronstukken is de rechtbank met juistheid tot dezelfde conclusie gekomen. Het was aan [wederpartij] om te beoordelen of deze stukken moesten worden opgevraagd. Wat de voor het opstellen van een individueel ambtsbericht gebruikte onderzoeksvragen betreft, valt uit rapport nummer 2007/200 ("De geloofwaardigheid van ambtsberichten") van de Nationale ombudsman van 27 september 2007, waarop [wederpartij] heeft gewezen, bovendien af te leiden dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de minister van Buitenlandse Zaken deze vragen eerst aan een asielzoeker of diens gemachtigde plegen mee te delen, nadat het desbetreffende ambtsbericht is uitgebracht.
2.5. De beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) aan griffierecht heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. O. de Savornin Lohman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
97-582.