ECLI:NL:RVS:2009:BH2538

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802542/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J.G.C. Wiebenga
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan en milieuzonering in de gemeente Heerlen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Hoogveld reparatie 2004" door het college van gedeputeerde staten van Limburg. Het college heeft op 18 december 2007 opnieuw besloten over de goedkeuring van dit bestemmingsplan, dat eerder door de gemeenteraad van Heerlen was vastgesteld op 28 september 2004. De appellant, die een agrarisch bedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit landbouw milieubeheer. Hij betoogt dat er een milieuzone van 100 meter moet worden aangehouden, wat niet het geval is in het goedgekeurde plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 januari 2009 behandeld. De appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling heeft overwogen dat het college bij de goedkeuring van het bestemmingsplan niet voldoende rekening heeft gehouden met de milieuzonering en de afstandseisen die voortvloeien uit het Besluit landbouw milieubeheer. De Afdeling concludeert echter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 11 februari 2009.

Uitspraak

200802542/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007, nr. 2007/51832, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Heerlen (hierna: de raad) bij besluit van 28 september 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Hoogveld reparatie 2004".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgmeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door A.A.T. Stoffels, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. Boer, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, vergezeld door J.H.C. van Daal, ambtenaar in dienst van de gemeente en F.L.H. Vanweert, deskundige namens de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan strekt tot reparatie van het bestemmingsplan "Hoogveld" dat is vastgesteld door de raad bij besluit van 6 januari 2001 en is goedgekeurd door het college bij besluit van 18 september 2001. Bij uitspraak van 27 november 2002, no.
200105454/1heeft de Afdeling het besluit onder meer vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft enkele plandelen die zien op het perceel van [appellant], aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart. Het plan voorziet ten opzichte van het bestemmingsplan "Hoogveld" in een vergroting van het bouwblok van [appellant] met 500 m² tot 2700 m². De straal van de hindercirkel is gelijk gebleven en is vanaf de grens van het bouwvlak gelegd op ongeveer 50 m. Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het college goedkeuring verleend aan het onderhavige plan, welk besluit bij uitspraak van 17 mei 2006, no.
200506105/1door de Afdeling geheel is vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Daarop heeft het college het thans voorliggende besluit genomen.
2.3. [appellant], die een gemengd agrarisch bedrijf exploiteert aan de [locatie] te [plaats], betoogt dat uitgaande van de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2006 en het Besluit landbouw milieubeheer een milieuzone met een straal van 100 meter dient te worden aangehouden. De noodzaak tot aanpassing van zijn bedrijfsvoering brengt voorts met zich dat zijn bouwblok verder vergroot zal moeten worden, waardoor de milieuzone van 100 m zich nog verder over het plandeel met de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" en met als aanduiding het omcirkelde cijfer "3" zal uitstrekken. Derhalve richt hij zich tegen de goedkeuring van dat plandeel. [appellant] voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat na de vernietiging van de Afdeling van de goedkeuring van de genoemde aanduiding in de uitspraak van 27 november 2002 de woonbestemming voor dit plandeel in stand is gebleven. Hij acht deze woonbestemming zonder genoemde aanduiding onvoldoende bepaalbaar. Daarnaast brengt hij naar voren dat de interpretatie van het college zijn beroepsgrond met betrekking tot de milieuzonering illusoir maakt.
2.4. Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van 17 mei 2006 goedkeuring onthouden aan het plan, voor zover het betreft het perceel van [appellant] met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)", aangezien het onzeker is of de bedrijfsactiviteiten op deze locatie zullen worden voortgezet, nu de thans in het Besluit landbouw milieubeheer voorgeschreven afstand van 100 m tot de reeds bestaande bebouwing en onherroepelijke bestemmingen in de omgeving van het bedrijf van [appellant] niet kan worden gehaald. Voorts heeft het college goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden uit te werken (W.U.W.)" en een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" met het omcirkelde cijfer "2", omdat de in het plan opgenomen hindercirkel met een straal van 50 m van het bedrijf van [appellant] over deze plandelen valt. Voor het overige heeft het college het plan goedgekeurd.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het onthouden van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" met het omcirkelde cijfer "3" geen doel zal treffen, aangezien de inmiddels onherroepelijk geworden bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" van dat plandeel uit het bestemmingsplan "Hoogveld" dan zal herleven. Weliswaar is door het vervallen als aanduiding van het omcirkelde cijfer "3" de koppeling met enkele bouwvoorschriften komen te vervallen, het blijft mogelijk om op grond van het bestemmingsplan "Hoogveld" woningen in het gebied te realiseren, aldus het college. Voorts acht het college voortzetting van het landbouwbedrijf van [appellant] op de huidige locatie, gelet op de afstand tot de reeds bestaande bebouwing in de omgeving, niet mogelijk.
2.5. De Afdeling heeft in de genoemde uitspraak van 17 mei 2006, omtrent de gronden voor vernietiging van het goedkeuringsbesluit van 3 mei 2005 als volgt overwogen:
"2.7. (..) Verweerder heeft zonder meer goedkeuring verleend aan de door de gemeenteraad in het plan opgenomen hindercirkel met een straal van 50 meter zonder de omstandigheden waaronder een andere hindercirkel dan een met een straal van 100 meter ingevolge artikel 1.1.10. van Bijlage I behorende bij het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer kan zijn toegestaan in zijn besluit te betrekken. Bovendien valt de hindercirkel met een straal van 50 meter reeds gedeeltelijk over de bestemming "Woondoeleinden uit te werken (W.U.W.). Hieruit volgt dat het bestreden besluit ten aanzien van de hindercirkel rond het bedrijf van appellant is genomen in strijd met de bij het voorbereiden te betrachten zorgvuldigheid.
2.8. Ten aanzien van de omvang van het bouwblok op het perceel van appellant is gebleken dat het plan weliswaar voorziet in een vergroting van de omvang ten opzichte van het vorige plan, maar verweerder heeft nagelaten bij de voorbereiding van het bestreden besluit alle feiten en omstandigheden omtrent het bouwblok te betrekken, waaronder de noodzaak tot aanpassing van de bedrijfsvoering in verband met het beëindigen van bestaande pachtovereenkomsten met de gemeente."
2.5.1. Gelet op de hierboven geciteerde passages, is in geschil de vraag of het college het bestreden besluit, behoudens nieuwe feiten en omstandigheden, met inachtneming van deze uitspraak heeft genomen.
2.6. Per 13 juli 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Dit Besluit heeft onder andere het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer vervangen. Dit heeft tot gevolg dat het college bij het bestreden besluit gehouden was het Besluit bij zijn belangenafweging te betrekken. Evenals onder het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer dient ingevolge artikel 2.3.1 van de Bijlage bij het Besluit ten aanzien van de opslag van vaste dierlijke mest een hindercirkel met een straal van ten minste 100 meter tot een object in de categorie I of II te worden gehanteerd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 31 augustus 2005, no.
200410032/1reeds bepaald dat het perceel van [appellant] is gelegen binnen de bebouwde kom, zodat van objecten in categorie I en II dient te worden uitgegaan. Derhalve dient op grond van het Besluit voor het bedrijf van [appellant] een hindercirkel met een straal van 100 m te worden aangehouden. Anders dan onder het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer zijn hierop onder het Besluit geen uitzonderingen mogelijk.
2.7. In het plan is de straal van de hindercirkel van het bedrijf van [appellant] vanaf de grens van het bouwvlak ongeveer 50 m. Bij uitspraak van 17 mei 2006 heeft de Afdeling overwogen dat het college bij de goedkeuring van deze hindercirkel ten onrechte niet de omstandigheden heeft betrokken op grond waarvan een andere hindercirkel dan één met een straal van 100 m kan zijn toegestaan. Zoals reeds overwogen onder 2.6 zijn deze uitzonderingen niet in het Besluit opgenomen en dient thans een hindercirkel met een straal van 100 m te worden aangehouden. Volgens het bestreden besluit kan echter, gelet op de omliggende bestaande bebouwing binnen 100 m van het bouwblok van [appellant], in de thans bestaande situatie al niet worden voldaan aan de in het Besluit voorgeschreven milieuzonering. [appellant] heeft dit op zichzelf niet betwist. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" voor het perceel ten noordwesten van het perceel van [appellant] op grond van het bestemmingsplan "Hoogveld" reeds onherroepelijk is. Bij uitspraak van 27 november 2002 heeft de Afdeling het goedkeuringsbesluit van het college naar aanleiding van het beroep van een andere appellant dan [appellant] weliswaar vernietigd voor zover dit betrekking had op het omcirkelde cijfer "3", de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" is in stand gelaten. Gelet hierop kan het onthouden van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" met het omcirkelde cijfer "3" niet het door [appellant] beoogde effect hebben. Tevens is de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" met het omcirkelde cijfer "2" voor een gedeelte van het perceel ten noorden van het perceel van [appellant] op grond van het bestemmingsplan "Hoogveld" reeds onherroepelijk.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voortzetting van het landbouwbedrijf ter plaatse niet mogelijk is en heeft het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Grondgebonden en/of gestapelde woningen W" met het omcirkelde cijfer "3" te onthouden.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op de bestreden punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
234-575.