ECLI:NL:RVS:2009:BH2545

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803897/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om hem een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, B + E, C en C + E af te geven. Het CBR had op 19 mei 2006 besloten om deze verklaring te weigeren, waarna de appellant bezwaar maakte. Het CBR verklaarde dit bezwaar op 3 oktober 2006 ongegrond. De rechtbank Middelburg oordeelde op 22 april 2008 dat het beroep van de appellant gegrond was en vernietigde het besluit van het CBR, voor zover het de weigering van de verklaring van geschiktheid voor de categorieën B en B + E betrof. De rechtbank droeg het CBR op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 12 januari 2009 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet geschikt was voor het besturen van motorrijtuigen, ondanks het feit dat hij onder behandeling was geweest voor een schizoaffectieve stoornis. Hij verwees naar verklaringen van verschillende artsen die zijn geschiktheid in twijfel trokken.

De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de eisen voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid, gezien de diagnose van een schizoaffectieve stoornis. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 11 februari 2009.

Uitspraak

200803897/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 april 2008 in zaak nr. 06/1259 in het geding tussen:
appellant
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd aan appellant een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, B + E, C en C + E af te geven.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij de weigering om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en B + E te verstrekken in bezwaar is gehandhaafd, en het CBR opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2009, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. P.M.J.T. Schumans, advocaat te Middelburg, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] het beroep ingetrokken dat van rechtswege is ontstaan tegen het op 26 juni 2008 door het CBR naar aanleiding van de uitspraak van 22 april 2008 genomen besluit.
2.2. Ingevolge artikel 111, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt een rijbewijs slechts afgegeven aan degene die blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek, dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid.
Ingevolge het vierde lid worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van die bepaling.
Ingevolge artikel 97, eerste lid, eerste volzin, van het Reglement rijbewijzen, zoals dit luidde ten tijde van belang, worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien het van oordeel is dat de aanvrager voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.2.1 ("Schizofrenie en andere psychotische stoornissen") vermeld dat psychotische episoden de betrokkene ongeschikt maken voor elk rijbewijs. Als een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht) heeft plaatsgevonden en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs, aldus die passage. Wel is dan steeds een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen voor de categorieën A, B en B + E. Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica nodig hebben zijn ongeschikt voor het rijbewijs, aldus die passage.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat [appellant] onder behandeling is geweest van de stichting Stichting de Gelderse Roos (hierna: De Gelderse Roos), waarbij een schizoaffectieve stoornis is gediagnosticeerd, zodat hij volgens paragraaf 8.2.1 van de bijlage bij de Regeling niet geschikt kan worden geacht voor rijbewijzen voor de categorieën C en C +E. Zij heeft [appellant] niet gevolgd, waar deze stelt dat hij geen psychose heeft gehad, omdat deze stelling niet medisch is geschraagd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de zenuwarts P.J.I.M. Berntsen (hierna: Berntsen), die hem in opdracht van de rechtbank heeft onderzocht, bij brief van 25 februari 2008 heeft verklaard dat van alle artsen die hem hebben onderzocht of behandeld, de psychiater F.T. Weening (hierna: Weening), bij de juistheid van wiens onderzoek de rechtbank twijfels heeft geplaatst, de enige is die tot de conclusie van een psychose is gekomen. Hij voert voorts aan dat volgens het onderzoeksrapport van Berntsen van 29 november 2007 de behandelend psychiater van De Gelderse Roos, A.A.M. Flierman (hierna: Flierman), bij brief van 11 april 2003 aan een arts van het CBR heeft verklaard slechts een depressie te hebben gediagnosticeerd.
2.4.1. Anders dan [appellant] stelt, is Weening niet de enige die bij hem een psychotische stoornis heeft gediagnosticeerd. Volgens paragraaf 8 van het onderzoeksrapport van Berntsen, waarin door De Gelderse Roos verstrekte informatie wordt beschreven, hebben andere artsen een schizoaffectieve stoornis gediagnosticeerd, die volgens de door het CBR overgelegde DSM-IV-classificatie tot schizofrenie en andere psychotische stoornissen wordt gerekend. Zo wordt in deze paragraaf onder 3 onder meer een schizoaffectieve stoornis als diagnose vermeld. Voorts wordt onder 5 melding gemaakt van een brief van 16 februari 2006 van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige H. van den Berg aan de huisarts, waarin naar aanleiding van de in januari 2005 beëindigde behandeling van [appellant] wordt medegedeeld dat hij onder meer recidiverende psychotische klachten heeft en waarin onder meer een schizoaffectieve stoornis als diagnose wordt vermeld. Aan te nemen valt dat deze mededelingen berusten op tijdens de behandeling door de betrokken artsen gestelde diagnoses. Bovendien heeft ook Berntsen in zijn brief van 25 februari 2008 verklaard dat [appellant] ten tijde van de problematiek rond zijn echtscheiding, hetgeen zich volgens het onderzoeksrapport van Berntsen vanaf eind jaren negentig tot in 2006 afspeelde, onder meer kenmerken van een schizoaffectieve stoornis heeft vertoond, maar dat in 2006 een geslaagde behandeling heeft plaatsgevonden en een recidiefvrije periode van twee jaar.
2.4.2. Dat Flierman en Berntsen in 2003, onderscheidenlijk 2007, geen psychotische stoornis hebben gediagnosticeerd, is, evenmin als de omstandigheid dat andere artsen in 2006 een dergelijke stoornis niet hebben gediagnosticeerd, voldoende om te oordelen dat de rechtbank heeft miskend dat de in het onderzoeksrapport en de brief van 25 februari 2008 door Berntsen vermelde diagnosticeringen van een in het verleden doorgemaakte schizoaffectieve stoornis zijn weerlegd. Dit geldt temeer, nu volgens het onderzoeksrapport van Berntsen vanaf 2001 tot in 2005 aan [appellant] Orap, Zyprexa en Abilify zijn voorgeschreven, alle, naar het CBR onweersproken heeft gesteld, antipsychotica.
2.5. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. O. de Savornin Lohman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
97-582.