200804070/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 april 2008 in zaak nr. 07/1575 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Bij besluit van 21 mei 2007 (hierna: de aanwijzing) heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten in de Vechtstreek aangewezen en begrensd.
Bij uitspraak van 24 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2009, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door drs. M.M.W. Hoevenaars en drs. J.L.I. Roskamp, beiden ambtenaar in dienst van de provincie Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef, van de Subsidieverordening agrarisch natuurbeheer provincie Utrecht 2007 (hierna: de Subsidieverordening), voor zover thans van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling beheersgebieden begrensd met de vaststelling van beheersgebiedsplannen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, worden beheersgebiedsplannen vastgesteld en gewijzigd bij besluit van het college.
Ingevolge het tweede lid is op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een beheersgebiedsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
2.1.1. In de toelichting op de Subsidieverordening (Provinciaal blad 2006, 26) is uiteengezet dat deze ziet op de stimulering van de ontwikkeling of het beheer van natuur en bos in gebieden, waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat en op de ontwikkeling van landschappelijke elementen in deze gebieden. Door de aanwijzing en begrenzing van de beheersgebieden wordt het mogelijk subsidie op basis van de Subsidieverordening te verkrijgen voor gronden die in een beheersgebied zijn gelegen, aldus de toelichting.
2.2. Het college heeft de aanwijzing krachtens artikel 15, eerste en tweede lid, van de Subsidieverordening vastgesteld. [appellant] heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen. Naar aanleiding van die zienswijze heeft het college geoordeeld dat, voor zover thans van belang, het merendeel van de agrariërs in de desbetreffende polders in het draagvlakonderzoek heeft medegedeeld positief tegenover de aanwijzing te staan, de gronden die [appellant] in eigendom heeft een belangrijk onderdeel van de foerageergebieden vormen en niet zeker is dat de waarde van deze gronden door de aanwijzing zal dalen, omdat de bestemming van de gronden niet wordt veranderd en goede mogelijkheden voor nadeelcompensatie bestaan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het besluit van 21 mei 2007 niet als rechtsgevolg heeft dat ganzen en smienten niet langer mogen worden verontrust op de in het beheersgebied gelegen gronden die hij in eigendom heeft en de gestelde schade derhalve niet aan dat besluit kan worden toegerekend, heeft miskend dat, nu het opbrengend vermogen van die gronden door de aanwijzing is verminderd, hij inkomenschade en, nu deze schade slechts gedeeltelijk wordt vergoed, vermogensschade in de vorm van waardedaling van de tot foerageergebied aangewezen gronden heeft geleden. Daartoe verwijst hij naar een in zijn opdracht opgesteld taxatierapport van 8 februari 2008, waarin de waardedaling van de gronden op 7% is getaxeerd, wat tot een schadebedrag van € 46.620,00 leidt. Voorts voert hij aan dat de aanwijzing tot gevolg heeft dat de pachters van de gronden verlaging van de pacht zullen afdwingen.
2.3.1. Door de aanwijzing wordt de bestemming van de in het beheersgebied gelegen aan [appellant] toebehorende landbouwgronden, noch het gebruik daarvan, gewijzigd. De aanwijzing stelt slechts het gebied vast, waarvoor om subsidie voor de opvang van overwinterende ganzen kan worden verzocht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aanwijzing niet tot rechtsgevolg heeft dat de genoemde vogels niet langer opzettelijk mogen worden verontrust. Het verbod om ganzen en smienten opzettelijk te verontrusten volgt - zoals het college ter zitting heeft bevestigd en [appellant] niet heeft weersproken - uit de Flora- en Faunawet. De gestelde waardevermindering is derhalve, evenmin als de gevreesde vermindering van pachtinkomsten vanwege het op de gronden moeten tolereren van ganzen en smienten, het gevolg van de aanwijzing.
Al daarom faalt het betoog.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009