ECLI:NL:RVS:2009:BH2550

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805693/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin een boete van € 11.000,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister had vastgesteld dat [appellante] een vreemdeling arbeid had laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning en dat zij niet had voldaan aan de verplichtingen om de identiteit van de vreemdeling vast te stellen. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 januari 2009. Tijdens de zitting was [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.A. van Werkhoven, en de minister was vertegenwoordigd door mr. L. Boulaouane en mr. M. Hokke. De Raad overwoog dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de overtreding te voorkomen. De verplichting om de identiteit van de vreemdeling vast te stellen, blijft bestaan, ongeacht of [bedrijf] aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De Raad bevestigde dat [appellante] in strijd had gehandeld met de Wav, omdat zij had nagelaten de geldigheid van de identiteitskaart van de vreemdeling te controleren.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 11 februari 2009.

Uitspraak

200805693/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juni 2008 in zaak nr. 08/149 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 11.000,00 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 29 november 2007 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 juni 2008, verzonden op 13 juni 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2008. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. van Werkhoven, advocaat te Nijmegen, en vergezeld door [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. L. Boulaouane en mr. M. Hokke, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge het tweede lid stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, eerste onderscheidenlijk tweede lid, op € 1.500,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Blijkens het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 21 februari 2007 (hierna: het boeterapport) heeft een vreemdeling van Turkse nationaliteit (hierna: de vreemdeling) op 11 september 2006 arbeid verricht op [kantorenlocatie] te Utrecht, waar een nieuw pand werd gebouwd.
Voorts is in het boeterapport vermeld dat de opdrachtgever voor de bouw van dit pand een hoofdaannemer heeft aangesteld, die een overeenkomst van onderaanneming heeft gesloten met [appellante], die op haar beurt een overeenkomst van onderaanneming heeft gesloten met [bedrijf], gevestigd te [plaats].
De vreemdeling was in dienst van [bedrijf] en heeft zich bij haar gelegitimeerd met een valse Nederlandse identiteitskaart dan wel een afschrift daarvan. [bedrijf] heeft bij de aanvang van de arbeid een afschrift hiervan aan [appellante] verzonden, dat door de inspecteurs tijdens de controle in de administratie van [appellante] is aangetroffen, aldus het boeterapport en de daarbij gevoegde verklaringen van de wettelijke vertegenwoordigers van [bedrijf] en [appellante] van 26 september onderscheidenlijk 3 oktober 2006.
2.3. [appellante] betoogt, onder enkele verwijzing naar de gronden van het beroep, tevergeefs dat zij niet in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Wav heeft gehandeld. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] voormeld artikellid heeft overtreden.
2.4. [appellante] betoogt voorts, zoals ter zitting nader toegelicht, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij in strijd met artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft gehandeld en geen grond bestaat voor het oordeel dat haar van de overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, eerste en tweede lid, van de Wav, geen dan wel een verminderd verwijt kan worden gemaakt.
Daartoe voert zij aan dat er voor haar geen wettelijke verplichting bestond de identiteit van de vreemdeling te controleren, omdat zij van [bedrijf] een afschrift van een Nederlandse identiteitskaart heeft ontvangen. Volgens haar mocht zij onder die omstandigheid er op vertrouwen dat sprake was van een door haar ingeleende werknemer van Nederlandse nationaliteit, zodat de Wav niet van toepassing was.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200704906/1&verdict_id=22963&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200704906/1&utm_term=200704906/1">200704906/1</a>) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.4.2. Ingevolge artikel 15, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Wav was [appellante], ongeacht of [bedrijf] aan de voor haar uit artikel 15 voortvloeiende verplichting heeft voldaan, gehouden de identiteit van de vreemdeling vast te stellen aan de hand van een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht. Zoals de rechtbank terecht en samengevat weergegeven heeft overwogen, geldt deze verplichting ook ingeval een vreemdeling, zoals in dit geval, zich met een Nederlandse identiteitskaart legitimeert. [appellante] was ingevolge voormelde artikelleden gehouden te controleren of deze identiteitskaart geldig is en voor de vreemdeling is afgegeven.
Voor het oordeel dat [appellante] er op mocht vertrouwen dat de Wav niet van toepassing was, bestaat geen grond. Vaststaat dat [appellante] niet aan voormelde verplichtingen heeft voldaan, nu zij heeft nagelaten te controleren of de in haar administratie opgenomen kopie correspondeert met een op naam van de vreemdeling uitgegeven origineel identiteitsbewijs. De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] in strijd met artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft gehandeld en geen grond bestaat voor het oordeel dat haar van de overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, eerste en tweede lid, van de Wav, geen dan wel een verminderd verwijt kan worden gemaakt.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
32-485.