200803891/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland,
verweerder.
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland (hierna: het college) krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) voor een periode van een jaar aan de gemeente Arnhem vergunning verleend voor het lozen van niet verontreinigd bronneringswater op oppervlaktewater, dat vrijkomt bij de aanleg van riolering en duikers en het graven van een watergang ter hoogte van de wijk Malburgen-centrum te Arnhem. Dit besluit is op 17 april 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.P.J. Steenland-Mulder en G.J. van Gemert, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Arnhem, vertegenwoordigd door M.J.C.E. Cornelissen, als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Er zijn nog stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2.1. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden.
In de na het sluiten van het onderzoek ter zitting door het college toegezonden stukken heeft het college gemotiveerd het standpunt ingenomen, dat het Activiteitenbesluit niet op de bij het bestreden besluit vergunde lozing van toepassing is. Van de zijde van [appellant] is dit standpunt niet betwist. De Afdeling ziet geen aanleiding het standpunt van het college op dit punt onjuist te achten.
2.2. Voor zover [appellant] betoogt dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, overweegt de Afdeling dat, wat hiervan ook zij, het hierbij zou gaan om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Dergelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten.
2.3. [appellant] betoogt dat op de aanvraag om vergunning nog niet had mogen worden beslist, omdat de plannen voor de herinrichting van Malburgen-centrum nog niet definitief zijn vanwege het ontbreken van vergunningen die op grond van andere regelgeving voor dit project zijn vereist.
De Wvo geeft voor een geval als hier aan de orde geen verplichting tot aanhouding van de aanvraag. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat moet worden betwijfeld of met de bij het bestreden besluit verleende vergunning gegarandeerd kan worden dat het uitsluitend het lozen van niet verontreinigd bronneringswater betreft. Hij wijst in dit verband op de omstandigheid dat in het gebied waarop de vergunning betrekking heeft vier situaties van bodemsanering bestaan, waardoor de kans groot is dat toch verontreinigd water op het oppervlaktewater zal worden geloosd. Voorts blijkt volgens [appellant] uit de vergunning niet duidelijk op welke locaties precies geloosd wordt nu in een soortgelijke vergunning verleend op 28 oktober 2008 andere lozingspunten worden aangegeven.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater door de vergunning voldoende is gewaarborgd en dat door het treffen van maatregelen een eventuele kans op verontreiniging van het bronneringswater als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging wordt voorkomen.
2.6. Blijkens voorschrift 1 van het bestreden besluit moeten de lozingen geschieden overeenkomstig de bij de vergunning behorende en als zodanig gewaarmerkte aanvraag van de gemeente Arnhem. De aanvraag vermeldt onder verwijzing naar het rapport "Bemalingsadvies rioleringswerkzaamheden Malburgen-centrum" van 11 oktober 2007 dat maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat verontreinigd oppervlaktewater wordt opgepompt.
Blijkens voorschrift 2 van de vergunning betreft de vergunde lozing niet vervuild bronneringswater, hetgeen inhoudt dat er geen andere stoffen in het bronneringswater mogen zitten dan die van nature in het grondwater voorkomen. De gemeente Arnhem is als vergunninghoudster verantwoordelijk voor de kwaliteit van het te lozen bronneringswater, welke moet voldoen aan de in het bestreden besluit gestelde voorschriften.
Blijkens voorschrift 5 moet, indien tijdens de uitvoering van de bronnering(en) op enigerlei wijze aanwijzingen ontstaan dat afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, afkomstig van aangrenzende bodemverontreinigingen, met het bronneringswater kunnen worden geloosd, dit direct aan het waterschap worden gemeld. Het bronneringswater moet dan door of vanwege de vergunninghouder, na overleg met het waterschap, direct worden bemonsterd en geanalyseerd op nader door het waterschap te bepalen stoffen en/of parameters.
2.7. Voor zover [appellant] stelt dat bij het project herinrichting Malburgen-centrum de interne controle door de gemeente Arnhem niet adequaat is geregeld zodat de in voorschrift 5 bedoelde aanwijzingen waarschijnlijk niet bij de vergunninghouder zullen optreden en dat dit als gevolg daarvan niet zal worden gemeld aan het Waterschap Rivierenland, is daarvan niet gebleken. Bovendien is ter zitting namens het college onweersproken gesteld dat het - ook zonder de in voorschrift 5 bedoelde meldingen - controleert of de kwaliteit van het bronneringswater aan de eisen voldoet.
2.8. In hetgeen [appellant] betoogt ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften en de in de aanvraag beschreven maatregelen toereikend zijn om te voorkomen dat verontreinigd water op het oppervlaktewater zal worden geloosd en dat de kwaliteit van het oppervlaktewater door de vergunning voldoende is gewaarborgd. Deze beroepsgrond faalt.
2.9. Wat het betoog van [appellant] over de locatie van de lozingspunten betreft blijkt uit de bij de aanvraag behorende tekening van 22 augustus 2007 nr. 4085 0091, die deel uitmaakt van de vergunning, waar de twee lozingspunten zullen zijn gelegen. Ter zitting is namens het college betoogd dat door de gemeente Arnhem een nieuwe vergunning is aangevraagd, omdat het in de praktijk voor het project herinrichting Malburgen-centrum niet praktisch bleek slechts twee lozingspunten te hebben. Deze vergunning voorziet in de uitbreiding van het aantal lozingspunten en is verleend op 28 oktober 2008. Die vergunning staat hier niet ter beoordeling. Deze beroepsgrond faalt.
2.10. In hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd bestaat geen grond om het bestreden besluit te vernietigen.
2.11. Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009