ECLI:NL:RVS:2009:BH2568

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804134/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Centrum Pijnacker door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 11 februari 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Centrum Pijnacker" door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college had op 15 april 2008 besloten om goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp was vastgesteld op 27 september 2007. Dit besluit werd aangevochten door twee appellanten, die hun beroepen bij de Raad van State indienen. De zaak werd behandeld op 15 januari 2009, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaten en het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de provincie. De Afdeling overwoog dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten voerden aan dat de onthouding van goedkeuring onterecht was, met name met betrekking tot de bestemming "Centrum 3" en de bestemming "Wonen (W)" met de aanduiding "apotheek (ap)". De Afdeling oordeelde dat de bezwaren van de appellanten niet ontvankelijk waren of ongegrond, en dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten tot goedkeuring van het bestemmingsplan. De uitspraak concludeerde dat het beroep van de eerste appellant niet-ontvankelijk was voor zover gericht tegen de motivering van de onthouding van goedkeuring, en dat de beroepen van beide appellanten ongegrond waren.

Uitspraak

200804134/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: de raad) bij besluit van 27 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Pijnacker".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2008 en [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2008, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 juli 2008.
Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.L. Zijlma, advocaat te Den Haag, [appellant sub 2A], bijgestaan door W. Ruigrok, en het college, vertegenwoordigd door ing. H.L. de Lange, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft een nieuwe planologische regeling voor het centrumgebied van de kern Pijnacker en voorziet onder meer in een uitbreiding van het huidige winkelcentrum. Voor het overige deel van het bestaande dorpskerngebied is het plan overwegend conserverend van aard.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2.1. Het college heeft goedkeuring onthouden aan de bestemming "Centrum 3" ter plaatse van het perceel [locatie 1], omdat het thans ter plaatse boven de eerste bouwlaag uitgeoefende gebruik voor opslagdoeleinden niet binnen de bestemming "Centrum 3" zou kunnen worden voortgezet en voorts overwogen dat de bestaande apotheek volgens de gangbare jurisprudentie de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" zou moeten krijgen.
2.3. [appellant sub 1] is het eens met het college dat goedkeuring aan de bestemming "Centrum 3" moet worden onthouden, maar stelt dat het college zich, bij het onthouden van goedkeuring aan de bestemming "Centrum 3" ter plaatse van het perceel [locatie 1], ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ter plaatse bestaande apotheek de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" zou moeten krijgen. Volgens [appellant sub 1] leidt de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" tot een beperking van het bestaande gebruik, is deze bestemming in strijd met het gelijkheidsbeginsel en in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voorts stelt [appellant sub 1] dat het college ten onrechte alleen heeft overwogen dat de tweede bouwlaag voor opslagdoeleinden gebruikt zou moeten kunnen worden in plaats van voor meer omvattende doeleinden.
2.3.1. Door de onthouding van goedkeuring aan het planonderdeel waartegen de inhoudelijke beroepsgronden van [appellant sub 1] zijn gericht, is in zoverre aan zijn beroepsgronden tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de raad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, oordeelde de Afdeling in bestemmingsplanzaken op grond van de WRO dat niet slechts de onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in de beroepsprocedure ter beoordeling kon staan. Daarbij was het procesbelang gelegen in de verplichting het besluit van het college in acht te nemen bij het artikel 30-plan.
2.3.2. Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
2.3.3. Vaststaat dat voor 1 juli 2008 geen ontwerpplan ter inzage is gelegd waarin het besluit tot onthouding van goedkeuring in acht is genomen, zodat naar aanleiding van de onthouding van goedkeuring een plan op grond van de Wro zal moeten worden vastgesteld. Artikel 30 van de WRO heeft evenwel, zoals de Afdeling eerder in haar uitspraak van 16 juli 2008, zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200705923/1&verdict_id=29520&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200705923/1&utm_term=200705923/1">200705923/1</a>, heeft overwogen, geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen plan.
2.3.4. Gezien het voorgaande is het belang bij de beoordeling van het beroep dat gericht is tegen de aan het besluit tot onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering, ingaande 1 juli 2008, komen te vervallen. De bezwaren van [appellant sub 1] kunnen aan de orde komen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan onder de Wro.
2.3.5. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. [appellant sub 1] stelt voorts dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" en de nadere aanduiding "apotheek (ap)" ter plaatse van het perceel [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. Daartoe voert hij aan dat het bestaande gebruik van het perceel meer omvat dan alleen een apotheek en dat onduidelijk is welk gebruik ter plaatse is toegelaten. Bovendien meent [appellant sub 1] dat nu het gemeentebestuur niet voornemens is het vermeende bestaande ruimere gebruik, waaronder volgens hem detailhandel en het gebruik als kantoor- en bedrijfsruimte, te beëindigen, dit ruimere gebruik ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht. Voorts meent hij door de bestemming "Wonen (W)" met de nadere aanduiding "apotheek (ap)" nodeloos in zijn gebruiksmogelijkheden te worden beperkt. Volgens [appellant sub 1] zou een aanvullende bestemming "Detailhandel" of de toevoeging "detailhandel toegestaan" recht doen aan het bestaande gebruik.
2.4.1. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat in het plan, teneinde de detailhandel te concentreren in het centrum, door de raad aan de bestaande gebouwen buiten het centrum een bestemming is gegeven overeenkomstig het bestaande gebruik. Dientengevolge zijn op basis van een inventarisatie van de niet-woonfuncties maatbestemmingen tot stand gekomen, waarbij een uitwisseling tussen functies slechts op beperkte schaal mogelijk is, aldus het college. Het college heeft daarbij aangegeven dat niet is gebleken dat het plan, voor zover daarbij aan het perceel [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] de aanduiding "apotheek (ap)" is toegekend, onredelijke beperkingen oplegt of anderszins in strijd is met het recht. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit jurisprudentie niet blijkt dat de producten uit de door [appellant sub 1] overgelegde lijst van detailhandelsactiviteiten, niet door een apotheek verhandeld zouden mogen worden.
2.4.2. Het perceel van [appellant sub 1] omvat de [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [locatie 2] in gebruik is als woning en als kantoorruimte met een oppervlakte van ongeveer 15 m2 ten behoeve van een apotheek. [locatie 3] bestaat uit een begane grond en kelder en is volgens niet weersproken informatie van [appellant sub 1] in gebruik als apotheek, inclusief daaraan gerelateerde detailhandel, en als bedrijfsruimte ten behoeve van de apotheek. [locatie 4] is de bovenverdieping van [locatie 3] en wordt volgens [appellant sub 1] gebruikt als kantine, verblijfplaats en kleed- en doucheruimte voor de medewerkers.
2.4.3. Aan het perceel [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] is in het voorliggende plan de bestemming "Wonen (W)" met de nadere aanduiding "apotheek (ap)" toegekend. Ingevolge artikel 6.1., sub b, van de planvoorschriften zijn deze gronden, voor zover thans relevant, bestemd voor wonen en een apotheek.
2.4.4. De Afdeling ziet, gelet op de keuze van de raad een kernwinkelgebied te realiseren, geen reden het aan het plan ten grondslag gelegde beleid om buiten het centrum een bestemming overeenkomstig het bestaande gebruik op te nemen, onredelijk te achten. Voorts heeft het college zich met juistheid op het standpunt kunnen stellen dat de producten uit de door [appellant sub 1] overgelegde lijst van detailhandelsactiviteiten binnen een apotheekbestemming kunnen worden verhandeld. De omstandigheid dat in de apotheek deze, mede aan de gezondheidszorg gerelateerde producten worden verkocht, rechtvaardigt nog niet een detailhandelbestemming. Daarbij acht de Afdeling van belang dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het grootste deel van de omzet ter plaatse wordt gegenereerd uit de verkoop op recept.
In de omstandigheid dat de desbetreffende gronden in gebruik zijn als bedrijfsruimte ten behoeve van de apotheek, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college niet met de bestemming "Wonen (W)" en de nadere aanduiding "apotheek (ap)" ter plaatse van het perceel [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] heeft kunnen instemmen. Immers, het toegelaten gebruik voor "apotheek" omvat tevens het gebruik als bedrijfsruimte ten behoeve van een apotheek. Ter zitting is door de raad bevestigd dat met de toegekende bestemming niet is beoogd beperkingen aan het bestaande gebruik op te leggen.
Nu het bestaande gebruik als zodanig is bestemd leidt de toegekende planregeling, anders dan [appellant sub 1] betoogt, er niet toe dat dit gebruik ter plaatse onder het overgangsrecht is gebracht.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6. [appellant sub 2] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" en de nadere aanduiding "kapsalon (ks)" ter plaatse van het perceel [locatie 5]-[locatie 6]. Daartoe voert hij aan dat hij door deze maatbestemming ernstig in zijn gebruiksmogelijkheden van zijn pand wordt beperkt en dat de toegekende maatbestemming leidt tot een waardevermindering van zijn pand. [appellant sub 2] stelt in dat kader dat onder het voorheen geldende plan ter plaatse de bestemming "woondoeleinden" met de nadere aanduiding "publieksgerichte dienstverlening en detailhandel" gold en dat de raad op dit punt door het college van burgemeester en wethouders verkeerd is voorgelicht. Ter zitting heeft [appellant sub 2] aangegeven dat hij met het oog op toekomstige gebruiksmogelijkheden, ter plaatse, en dan met name voor het perceel [locatie 6], een detailhandelbestemming wenst. Voorts meent hij dat er sprake is van willekeur nu het tegenoverliggende pand [locatie 7] en het naastgelegen pand [locatie 8] wel een detailhandelbestemming hebben gekregen.
2.6.1. Aan het perceel [locatie 5]-[locatie 6] is in het voorliggende plan de bestemming "Wonen (W)" met de nadere aanduiding "kapsalon (ks)" toegekend. Ingevolge artikel 6.1. sub c van de planvoorschriften zijn deze gronden, voor zover thans relevant, bestemd voor wonen en een kapsalon.
Niet in geschil is dat de ter plaatse op het perceel [locatie 5]-[locatie 6] aanwezige bebouwing in gebruik is voor woondoeleinden en een kapsalon.
2.6.2. In het voorliggende plan is aan de percelen [locatie 7] en [locatie 8] de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "winkel (wi)" onderscheidenlijk de bestemming "Maatschappelijk" met de nadere aanduiding "organisatie van kinderfeestjes en kinderopvang met bijbehorende en daaraan ondergeschikte verhuur van themaboxen, detailhandel (maximaal 30 m2) en educatieve en sociaal culturele activiteiten" toegekend.
2.6.3. Zoals overwogen onder 2.4.1. is in het plan, teneinde de detailhandel te concentreren in het centrum, aan de bestaande gebouwen buiten het centrum een bestemming gegeven overeenkomstig het bestaande gebruik. Zoals voorts overwogen onder 2.4.4. ziet de Afdeling geen reden om dit beleid onredelijk te achten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat door de raad ter zitting is bevestigd dat met de toegekende bestemming niet is beoogd beperkingen aan het bestaande gebruik op te leggen.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de thans aan het perceel [locatie 5] en [locatie 6] toegekende bestemming minder mogelijkheden biedt dan het geval was onder het voorheen geldende plan wordt als volgt overwogen. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Daarbij wordt voorts overwogen dat het college in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij de uitvoering van voornoemd beleid dan aan het belang van [appellant sub 2] bij de door hem ter plaatse gewenste detailhandelbestemming.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van het onroerend goed van [appellant sub 2] betreft, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college hieraan in deze procedure in redelijkheid een groot gewicht had moeten toekennen.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de percelen [locatie 7] en [locatie 8] wel een detailhandelbestemming hebben gekregen wordt overwogen dat het perceel [locatie 8] is bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met slechts ondergeschikte detailhandel en het beroep in zoverre feitelijke grondslag mist. Voorts is bij de percelen [locatie 5]-[locatie 6] en [locatie 7] evenmin sprake van gelijke gevallen nu het perceel [locatie 7], naar niet is weersproken, in gebruik was als winkel en in zoverre, gelet op het beleid zoals opgenomen in het plan, de nadere aanduiding "winkel (wi)" ter plaatse van het perceel [locatie 7] recht doet aan het feitelijk gebruik ter plaatse.
2.6.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de motivering van de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Centrum 3" ter plaatse van de [locatie 1], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor het overige, en het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
429-525.