ECLI:NL:RVS:2009:BH3210

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900275/1/H1 en 200900275/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor uitbreiding winkelpand in Veghel

Op 2 december 2008 verleende het college van burgemeester en wethouders van Veghel aan [vergunninghouder] een vrijstelling en bouwvergunning voor de uitbreiding van een winkelpand met een opbouw op het bestaande platte dak, bestemd voor magazijnopslag aan de achterzijde van het pand. Tegen deze beslissing heeft [appellant] op 7 januari 2009 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens verzocht hij de voorzitter om een voorlopige voorziening, wat op 29 januari 2009 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en [vergunninghouder] aanwezig.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 11 februari 2009 geoordeeld dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond is. De voorzitter oordeelde dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en dat de gronden van [appellant] met betrekking tot parkeren niet buiten de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep moesten blijven. De voorzitter concludeerde dat het college in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen voor de uitbreiding van het winkelpand, en dat de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 januari 2009 bevestigd moest worden.

De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2009, en de voorzitter handelde in naam der Koningin.

Uitspraak

200900275/1/H1 en 200900275/2/H1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Landerd,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 januari 2009 in zaak nrs. 08/4226 en 08/4292 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veghel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een winkelpand middels een opbouw op het bestaande platte dak ten behoeve van magazijnopslag aan de achterzijde van het pand op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 5 januari 2009, verzonden op 9 januari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2009.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door K. Schiffer en J.M.M. van de Steeg, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het verweer van het college en [vergunninghouder] dat de gronden van [appellant] met betrekking tot parkeren buiten de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep moeten blijven, nu hij deze niet in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, slaagt niet, reeds omdat [appellant] de verkeerssituatie ter plaatse al in zijn zienswijze aan de orde heeft gesteld. Artikel 6:13 van de Awb staat er niet aan in de weg dat [appellant] het betoog daaromtrent in beroep en hoger beroep nader onderbouwt.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert en in strijd is met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Gemeente Veghel (hierna: de Bouwverordening), nu [vergunninghouder] een openbaar binnenterrein, waarop een aantal parkeerplaatsen is gelegen, door middel van een slagboom wil afsluiten.
2.3.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, voor zover thans van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte beschikbaar zijn en blijven.
2.3.2. Voorop wordt gesteld dat het besluit van 2 december 2008, anders dan [appellant] ter onderbouwing van zijn betoog heeft aangevoerd, uitsluitend betrekking heeft op het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het uitbreiden van een winkelpand. In dat besluit wordt weliswaar vermeld dat [vergunninghouder] het binnenterrein, dat hij in eigendom heeft, zal afsluiten, maar die enkele mededeling brengt nog niet met zich dat het gemeentebestuur daarvoor publiekrechtelijke toestemming, zo deze vereist is, heeft gegeven. Verder is voor beantwoording van de vraag of voldoende parkeergelegenheid aanwezig is ten behoeve van de winkel van [vergunninghouder] als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening niet van belang of het binnenterrein moet worden aangemerkt als openbaar gebied, nu, naar niet is bestreden, de op dat terrein gelegen parkeerplaatsen, ongeacht het karakter ervan, kunnen en zullen worden gebruikt ten behoeve van die winkel en daarmee in voldoende mate in de parkeerbehoefte ten gevolge van het bouwplan zal zijn voorzien. In zoverre faalt het betoog.
Voor zover [appellant] betoogt dat onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor het appartementencomplex "Centre Veghel", dat tegenover het winkelpand wordt opgericht, wordt overwogen dat de daarvoor verleende bouwvergunning in deze procedure niet aan de orde kan komen. Voorts heeft het college ter zitting uiteengezet dat in het kader van de vergunningverlening voor het appartementencomplex de parkeerplaatsen op het binnenterrein van [vergunninghouder] niet zijn meegeteld bij de berekening van het aantal voor dat complex beschikbare parkeerplaatsen. Het betoog faalt derhalve ook in zoverre.
2.3.3. In verband met het in 2.3.2 overwogene faalt evenzeer het betoog, dat de in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening benodigde ruimtelijke onderbouwing voor wat betreft de parkeersituatie ten gevolge van dit bouwplan niet adequaat zou zijn.
2.4. Anders dan [appellant] verder betoogt, heeft de voorzieningenrechter, gelet op de afstand tussen het bouwplan en het appartementencomplex "Centre Veghel" en op de lamellen die ingevolge de bouwvergunning voor dat complex moeten worden aangebracht aan de buitenzijde van de galerij, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan een zodanig grote inbreuk maakt op de privacy en het uitzicht van de bewoners van dat appartementencomplex dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor de uitbreiding van het winkelpand. Voor zover [appellant] betoogt dat de lamellen ten onrechte worden aangebracht, leidt dat niet tot een ander oordeel, nu dat betoog ziet op de voor het appartementencomplex verleende bouwvergunning en die staat, zoals hiervoor is overwogen, in deze procedure niet ter discussie. De omstandigheid dat [appellant] er, naar hij stelt, door de verkoper van zijn appartement niet van op de hoogte is gebracht dat lamellen zullen worden aangebracht, betreft een zaak tussen hem en de verkoper en heeft voor deze procedure geen betekenis.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte zonder nader onderzoek hetgeen het college ter zitting naar voren heeft gebracht heeft overgenomen in rechtsoverweging 7 van de aangevallen uitspraak, faalt ten slotte eveneens, reeds omdat in die rechtsoverweging uitsluitend het standpunt van het college wordt weergegeven. De juistheid ervan is in dat kader niet van belang.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
457.