200805974/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2008, kenmerk PZH-2008-528181, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Maassluis (hierna: de raad) bij besluit van 6 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Sluispolder-Oost" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar [appellanten], bij monde van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Dekkers, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. [appellant A] heeft buiten de termijn waarbinnen bedenkingen tegen het vastgestelde plan konden worden ingebracht, bedenkingen bij het college ingebracht. De termijn voor het indienen van bedenkingen liep, gelet op de Algemene termijnenwet, tot en met 14 januari 2008. Het bedenkingenschrift is door het college eerst ontvangen op 29 januari 2008.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep, voor zover dit is ingesteld door [appellant A], is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om
- in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met een maximale bouwhoogte van zes meter en de aanwijzing "extra bouwlaag (e)" aan de Tooroplaan en de Blommerslaan. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat er toezeggingen zijn gedaan dat op de zogenoemde levensloopbestendige woningen aan voormelde lanen geen derde bouwlaag zal worden toegestaan. Verder zal volgens hen een extra bouwlaag een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat met zich brengen.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van een door de raad gedane toezegging dat op voormelde woningen geen extra bouwlaag zou worden mogelijk gemaakt en dat een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zich als gevolg van een extra bouwlaag niet zal voordoen.
2.5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Woondoeleinden (W)" bestemd voor wonen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder d, van dit artikel van de planvoorschriften gelden voor het bouwen de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
ter plaatse van de nadere aanwijzing (e) is een extra bouwlaag toegestaan, met dien verstande dat:
- de overschrijding van de op de kaart aangegeven bouwhoogte ten hoogste drie meter mag bedragen;
- de bouwlaag ten minste één meter uit de bestaande voor- en achtergevel wordt geplaatst.
2.6. De Afdeling overweegt dat naar de mate van hinder onderzoek is gedaan. Uit de bezonningsstudie die door het gemeentebestuur is overgelegd blijkt dat de schaduwhinder met betrekking tot de op de daken aanwezige lichtkoepels niet dusdanig is dat de door het gemeentebestuur gehanteerde "Lichte TNO-norm" wordt onderschreden. De dakopbouwen zullen blijkens het onderzoek voor de woningen met de achtertuin op het noordoosten leiden tot een vermindering in bezonning van maximaal ruim anderhalf uur op het dichtst tegen de gevel gelegen referentiepunt op 23 juli en 15 minuten op 23 oktober op het referentiepunt gelegen op de achterste perceelsgrens. Voor de woningen met de achtertuin op het zuidwesten zullen de dakopbouwen volgens het onderzoek leiden tot een vermindering in bezonning van maximaal een klein uur. [appellanten] hebben in de stukken, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad en het college zich hier niet op hadden mogen baseren.
2.6.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in de bedoelde bezwaren van [appellanten] geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hun woon- en leefklimaat door het mogelijk maken van een derde bouwlaag op de woningen aan de Tooroplaan en de Blommerslaan niet ernstig zal worden aangetast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het plan is onderkend dat het plan enige schaduwhinder in de tuinen en verminderde lichtinval in de op de daken aanwezige lichtkoepels tot gevolg kan hebben en dat er in dit verband in artikel 11, vierde lid, onder d, van de planvoorschriften eisen aan de situering van de bouwlaag zijn gesteld.
2.7. Ten aanzien van de door [appellanten] gestelde toezeggingen overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust bij de raad. [appellanten] hebben het bestaan van een door de raad gedane of aan de raad toe te rekenen toezegging dat op de woningen geen extra bouwlaag zal worden toegestaan, niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor zover [appellanten] wijzen op het feit dat het gemeentelijke ruimtelijke beleid gedurende vele jaren geen ruimte heeft geboden voor een derde bouwlaag op onderhavige woningen, en dat het nu wel toestaan van een derde bouwlaag in strijd is met de verwachtingen die zij hadden ontleend aan dat beleid, overweegt de Afdeling dat het de raad in beginsel vrij staat om op grond van gewijzigde planologische inzichten een bestaande bestemming aan te passen.
2.8. [appellanten] voeren verder aan dat een derde bouwlaag stedenbouwkundig niet past in een wijk met levensloopbestendige woningen.
Volgens het college bestaan er geen stedenbouwkundige bezwaren om een derde bouwlaag toe te staan. Uit de plantoelichting blijkt dat veel bouwblokken in de omgeving ook drie bouwlagen hebben. De Afdeling overweegt voorts dat artikel 11, vierde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, waarin is bepaald dat een extra bouwlaag één meter uit de voor- en achtergevel dient te worden geplaatst, voorkomt dat een te massaal gevelbeeld ontstaat.
Gelet op vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een derde bouwlaag op bedoelde woningen geen stedenbouwkundige bezwaren met zich brengt.
2.9. [appellanten] betogen voorts dat het plan het plaatsen van zonnepanelen op het platte dak van hun woning onmogelijk maakt. De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellanten] betogen, het plaatsen van zonnepanelen mogelijk blijft, maar dat een derde bouwlaag met zich kan brengen dat zonnepanelen die op de tweede bouwlaag van een woning op een naburig perceel zijn geplaatst iets minder rendabel kunnen zijn. Overigens is ter zitting gebleken dat [appellanten] geen concrete plannen hebben om zonnepanelen te plaatsen.
2.10. Voor zover [appellanten] betogen dat het college hun belangen bij het bestreden besluit onvoldoende heeft afgewogen, overweegt de Afdeling dat gelet op het vorenstaande het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen ter plaatse een extra bouwlaag heeft kunnen toestaan. Om dezelfde reden behoefde het college geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het betoog van [appellanten] dat erop neerkomt dat door het bouwen van een derde bouwlaag bedoelde woningen voor senioren minder aantrekkelijk worden.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met een maximale bouwhoogte van zes meter en de aanwijzing "extra bouwlaag (e)" aan de Tooroplaan en de Blommerslaan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten] is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dit is ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009