200802014/1/M2.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) ingestemd met het door de gemeente Purmerend ingediende plan van aanpak met betrekking tot de uitvoering van een nulsituatie-bodemonderzoek ter plaatse van de gemeentewerf aan de Van IJsendijkstraat 186 en 417 te Purmerend.
Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het college het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus en A.M. Westerbeek, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, vertegenwoordigd door mr. S.Y. den Dopper en drs. A. Azzouz, beiden werkzaam bij de gemeente, gehoord.
2.1. Ingevolge voorschrift 4.4 van de voor de gemeentewerf krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning moet uiterlijk drie maanden nadat de beschikking in werking is getreden door vergunninghoud(st)er op terreindelen waar potentieel bodemverontreinigende handelingen of activiteiten plaatsvinden of zullen plaatsvinden, de bodem op aard en mate van verontreiniging zijn onderzocht.
Ingevolge voorschrift 4.6, voor zover thans van belang, moet een onderzoek als bedoeld in voorschrift 4.4 voldoen aan de eisen gesteld in de Wet bodembescherming, aan de Nederlandse Voornorm 5725 (NVN 5725 uitgave van de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, Delft 1999) en aan de Nederlandse Norm 5740 (NEN 5740 uitgave van de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, Delft 1999), vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek.
Ingevolge voorschrift 4.7, onder a, voor zover thans van belang, moet uiterlijk acht weken voor de voorgenomen aanvangsdatum van het onderzoek als bedoeld in voorschrift 4.4 een onderzoeksplan schriftelijk aan gedeputeerde staten ter goedkeuring zijn voorgelegd.
2.2. [appellant] stelt dat het college ten onrechte het standpunt inneemt dat met een rapport van bodemonderzoek van Tauw BV van 28 april 2006 wordt voldaan aan de voorschriften 4.4 en 4.6. Volgens [appellant] is dit onderzoek gebrekkig uitgevoerd. [appellant] acht het onjuist dat de indiening van en instemming met het plan van aanpak plaatsvinden nadat het bodemonderzoek feitelijk reeds is uitgevoerd.
2.3. De Afdeling overweegt dat in deze procedure enkel ter beoordeling staat of het college heeft kunnen instemmen met het plan van aanpak. Daarbij is de vraag aan de orde of, zoals het college stelt, de in het plan van aanpak vervatte onderzoeksstrategie in overeenstemming is met de in voorschrift 4.6 genoemde normen. Of het rapport van Tauw BV van 28 april 2006 in overeenstemming is met de voorschriften 4.4 en 4.6 en door de gemeente Purmerend kan worden overgelegd ter uitvoering van het plan van aanpak, staat in deze procedure niet ter beoordeling. In de door [appellant] geuite kritiek op het feitelijk door Tauw BV uitgevoerde bodemonderzoek ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan van aanpak vervatte onderzoeksstrategie niet in overeenstemming is met de in voorschrift 4.6 genoemde normen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009