ECLI:NL:RVS:2009:BH3239

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802265/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering revisievergunning voor pluimveehouderij door college van burgemeester en wethouders van Barneveld

Op 20 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barneveld de aanvraag van [appellant] voor een revisievergunning op grond van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer geweigerd. Deze aanvraag betrof een pluimveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Het besluit werd op dezelfde dag ter inzage gelegd. Tegen deze weigering heeft [appellant] op 28 maart 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State. Het college heeft hierop een verweerschrift ingediend. De zaak is op 27 januari 2009 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door ing. L. Polinder.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college bij de beoordeling van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de melding van [appellant] van 10 mei 2000 op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud). Deze melding betrof de wijziging van de ammoniakemissiefactor voor opfokhennen. De Afdeling oordeelt dat de milieuhygiënische inzichten op het moment van de melding bepalend zijn en dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat de toen geldende regelgeving correct werd toegepast.

De Afdeling concludeert dat het college de melding ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, wat betekent dat de weigering van de vergunning niet terecht was. Het beroep van [appellant] is gegrond verklaard, en het besluit van 20 februari 2008 is vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.

Uitspraak

200802265/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: het college) de aanvraag van [appellant] voor een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer geweigerd voor een pluimveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 februari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door ing. L. Polinder, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag bij de verlening van een revisievergunning de rechten die de vergunninghouder aan de eerder verleende vergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de wet.
Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van de melding, geldt een voor een inrichting verleende vergunning, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens het derde lid en het vierde lid, onder a, gestelde voorwaarden, tevens voor veranderingen van de inrichting en van de werking daarvan, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij geen gevolgen hebben voor de aard en omvang, dan wel uitsluitend gunstige gevolgen hebben voor de omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting veroorzaakt.
2.2. [appellant] voert aan dat het college bij de beoordeling van het bestreden besluit ten onrechte niet uit is gegaan van zijn op 10 mei 2000 ingediende melding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud). Hij stelt dat de wijziging van de ammoniakemissiefactor uit de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij voor opfokhennen van 96 naar 170 gram die op 9 mei 2000 in de Staatscourant werd gepubliceerd ten tijde van de melding nog niet in werking was getreden. Hieruit volgt volgens hem dat het college zijn huidige vergunningaanvraag ten onrechte heeft geweigerd, omdat daarbij in strijd met artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer geen rekening is gehouden met de rechten die aan die melding kunnen worden ontleend. Tevens wijst [appellant] er op dat het college in de al in maart 2000 gerealiseerde omwisseling van vleeskuikens in opfokhennen nadien nooit aanleiding heeft gezien om handhavingsmaatregelen te treffen.
2.2.1. Het college stelt dat artikel 8.19 (oud) van de Wet milieubeheer niet op de gemelde wijziging van toepassing was omdat de melding negatieve effecten op het milieu had. Volgens het college had er daarom destijds een milieuvergunning moeten worden aangevraagd.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat de melding op grond van artikel 8.19 (oud) van de Wet milieubeheer van 10 mei 2000 zag op het omwisselen van vleeskuikens in opfokhennen. Voor de vraag of voor een wijziging van de inrichting al dan niet kon worden volstaan met een melding zijn de milieuhygiënische inzichten op het moment van de melding bepalend. [appellant] mocht ervan uitgaan dat de op het moment van zijn melding geldende Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij de milieuhygiënische inzichten van dat moment weergaf.
Ten tijde van het indienen van de melding was op grond van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij een ammoniakemissiefactor voor opfokhennen van 96 gram van toepassing. Dat op 9 mei 2000 een wijziging van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij in de Staatscourant werd gepubliceerd doet hier niet aan af, alleen al omdat deze wijziging na rectificatie daarvan op 31 mei 2000 eerst op 7 juni 2000 in werking is getreden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college de melding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud) van 10 mei 2000 bij de beoordeling van de voor de inrichting bestaande rechten ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Deze beroepsgrond treft doel.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 20 februari 2008 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld van 20 februari 2008, kenmerk 92/2007;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,99 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro negenennegentig), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Barneveld aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Barneveld aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009
315.