200803817/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2008 in zaak nr. 07/1944 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Het Bildt.
Bij besluit van 20 april 2006 heeft de raad van de gemeente Het Bildt (hierna: de gemeenteraad) [appellanten] een planschadevergoeding toegekend ten bedrage van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2004.
Bij besluit van 5 juli 2007 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de planschadevergoeding gewijzigd vastgesteld op € 12.500,00.
Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op 16 april 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2008.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 200803812/1, ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door C. Atema, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Jungerman, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellanten] zijn sinds 14 november 1979 eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Minnertsga, sectie B, nummer 2880. Zij hebben verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van de met vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 van de WRO gerealiseerde uitbreidingen van bedrijfsgebouwen van de [firma] op het perceel [locatie] te [plaats] en als gevolg van het bestemmingsplan "Minnertsga 2000". In dit bestemmingsplan zijn, voor zover thans van belang, het [schildersbedrijf] en het bedrijf van de [firma] als zodanig bestemd.
2.3. De gemeenteraad heeft aan het besluit op bezwaar van 5 juli 2007 een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) uit april 2007 (hierna: het SAOZ-advies) ten grondslag gelegd. Volgens dit advies zijn [appellanten] door een wijziging van het planologisch regiem in een nadeliger positie komen te verkeren. De SAOZ heeft de daaruit voortvloeiende schade begroot op een totaalbedrag van € 12.500,00.
2.4. [appellanten] betogen ten eerste dat een van de bij de aangevallen uitspraak betrokken rechters, mr. K.J. de Graaf (hierna: mr. De Graaf), volgens hen niet onpartijdig was en dat de aangevallen uitspraak reeds hierom moet worden vernietigd. Ter zitting is van de zijde van [appellanten] desgevraagd toegelicht dat hun betoog ten aanzien van mr. De Graaf, werkzaam bij de Rijksuniversiteit Groningen, is ingegeven door diens professionele band met prof. mr. D.A. Lubach (hierna: prof. mr. Lubach) van die universiteit, die eerder in voorkomende gevallen met betrekking tot andere zaken de gemeenteraad heeft geadviseerd inzake de beoordeling van verzoeken om planschadevergoeding. Naar het oordeel van de Afdeling is deze gestelde band tussen mr. De Graaf en prof. mr. Lubach onvoldoende direct om grond te bieden voor twijfel aan de onpartijdigheid van mr. De Graaf. Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] betogen verder - samengevat weergegeven - dat de rechtbank bij de beoordeling van het besluit van 5 juli 2007 ten onrechte voorbij is gegaan aan het reconstructieplan en aan een aan het [schildersbedrijf] verleende milieuvergunning, de overtredingen van het voorheen geldende bestemmingsplan en van de milieuvergunning en de daardoor veroorzaakte milieuoverlast. Volgens hen dient deze milieuvergunning als een impliciete vrijstelling van het voorheen geldende bestemmingsplan te worden aangemerkt.
2.5.1. In artikel 49, eerste lid, van de WRO is limitatief bepaald welke besluiten aan een verzoek om planschadevergoeding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het door [appellanten] genoemde reconstructieplan behoort daar niet toe, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Reeds hierom behoeft hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ten aanzien van de betekenis van reconstructieplannen geen bespreking. Een milieuvergunning behoort evenmin tot de in artikel 49, eerste lid, van de WRO genoemde besluiten, zodat de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen dat ook die vergunning niet bij het verzoek om planschadevergoeding diende te worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de door [appellanten] gestelde overtredingen. Voorts biedt artikel 49, eerste lid, van de WRO geen grondslag voor planschadevergoeding op grond van fictieve besluiten, zoals [appellanten] voorstaan. Het betoog faalt derhalve.
2.6. [appellanten] betogen voorts - samengevat weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte de SAOZ heeft aangemerkt als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad in beginsel op een door de SAOZ uitgebracht advies mag afgaan. Volgens hen is dit uitgangspunt onjuist en wetenschappelijk weerlegbaar. Daartoe verwijzen zij naar uitspraken waarin de Afdeling adviezen van de SAOZ als onvolledig of onzorgvuldig voorbereid heeft aangemerkt. [appellanten] betogen in dit verband voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij met het door hen overgelegde rapport van Stichting Bok-die-leit en Boskma van juni 2006 (hierna: rapport Bok-die-leit) niet aannemelijk hebben gemaakt dat het SAOZ-advies van april 2007 gebrekkig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de taxatie van de schade, gezien het SAOZ-advies, rekening is gehouden met alle relevante schadefactoren en dat niet is gebleken dat de waardevaststelling voor onjuist moet worden gehouden.
2.6.1. Vooropgesteld wordt dat een verzoeker om planschadevergoeding een terzake door de SAOZ aan het bestuursorgaan uitgebracht advies in beginsel kan bestrijden met een eigen advies dat is opgesteld door een onafhankelijke deskundige. Aannemelijk gemaakt dient te worden dat het advies dat het bestuursorgaan aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven.
De door [appellanten] aangevoerde stellingen ten aanzien van advisering door de SAOZ in het algemeen en de verwijzingen naar uitspraken van de Afdeling waarin SAOZ-adviezen als gebrekkig zijn aangemerkt, zijn onvoldoende voor de conclusie dat de rechtbank reeds hierom ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het SAOZ-advies van april 2007 geen zodanige inhoudelijke gebreken kleven dat de gemeenteraad dit niet aan het besluit van 5 juli 2007 ten grondslag heeft kunnen leggen en de SAOZ in dit geval als een onafhankelijke deskundige is te beschouwen.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad gezien het SAOZ-advies bij de taxatie van de te vergoeden schade met alle relevante schadefactoren rekening heeft gehouden. Volgens het SAOZ-advies is de situeringswaarde van de onroerende zaak aangetast door nadelige zichteffecten en enige geluid- en verkeershinder als gevolg van het vrijstellingsbesluit uit 1982 en een vergelijkbare verslechtering als gevolg van het vrijstellingsbesluit uit 1995. Als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan "Minnertsga 2000" is, naast de toegenomen invloed van bedrijfsactiviteiten en het daarmee samenhangende verkeer, door zichtverslechtering en schaduwwerking de belevingswaarde van de onroerende zaak verminderd. Daarmee is, anders dan [appellanten] betogen, in het SAOZ-advies uiteengezet en onderbouwd waaruit de vermindering van de situeringswaarde en belevingswaarde bestaat en bestaat geen grond voor het oordeel dat het SAOZ-advies in zoverre onvoldoende helder, inconsistent of onvolledig is.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de vaststelling van de waardedaling van het object door de SAOZ voor onjuist moet worden gehouden. Niet aannemelijk is gemaakt dat de in het SAOZ-advies genoemde bedragen niet zijn gelegen binnen bij taxaties redelijkerwijs te accepteren marges.
Daargelaten of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het rapport Bok-die-leit niet is opgesteld door een onafhankelijke deskundige, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met dit rapport niet aannemelijk is gemaakt dat het SAOZ advies gebrekkig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hierbij is aanmerking genomen dat in het rapport Bok-die-Leit andere dan planologische aspecten en niet relevante schadefactoren zijn betrokken. Bovendien dateert dit rapport van vóór het SAOZ-advies en houdt dit derhalve geen inhoudelijke reactie in op het SAOZ-advies van april 2007.
Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat het SAOZ-advies gebrekkig is of onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de gemeenteraad hiervan niet heeft kunnen uitgaan. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009