200801380/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de wijkraad Zuid-West, gevestigd te Haarlem, en anderen,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem bij besluit van 23 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Uitwerkingsplan EKP".
Tegen dit besluit hebben de wijkraad Zuid-West en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2008, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar de wijkraad Zuid-West en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. J.A. Polman, ambtenaar in dienst van de gemeente en bijgestaan door ing. E. Gort-Krijger, alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Westergracht Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. C.J. Koenen, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het beroep is, naast de wijkraad Zuid-West, ingesteld door de Werkgroep EKP, de Woongroep Bavo en een aantal omwonenden.
2.2. Uit artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
2.3. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de Werkgroep EKP niet over statuten beschikt. De Afdeling overweegt dat de Werkgroep EKP evenmin kan worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Daartoe acht zij van belang dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de Werkgroep EKP bestaat uit vertegenwoordigers van de wijkraad en een aantal omwonenden, die op "ad-hoc basis" onder verantwoordelijkheid van de wijkraad, geacht worden de belangen van de buurt te behartigen. De Werkgroep EKP voldoet derhalve niet aan de in de uitspraak van 18 maart 2008, zaaknr.
200704378/1genoemde cumulatieve vereisten voor het aannemen van een informele vereniging.
Gelet hierop kan de Werkgroep EKP niet op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt, zodat hij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), geen beroep kan instellen. Het beroep, voor zover ingesteld door de Werkgroep EKP, is niet-ontvankelijk.
2.4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.5. Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming "Uit te werken gebied (U)" van het bestemmingsplan "Pijlslaan e.o." (hierna: het bestemmingsplan). Ter plaatse was voorheen het PTT-expeditieknooppunt (EKP) gevestigd. Uitgangspunt van het uitwerkingsplan is dat het voormalige EKP-terrein een nieuwe invulling krijgt met onder meer een buurtwinkelcentrum, woningen, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en kantoren.
2.6. De wijkraad Zuid-West en anderen voeren als procedureel bezwaar aan dat het gemeentebestuur belanghebbenden ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld hun zienswijzen op het ontwerp-uitwerkingsplan toe te lichten. Ook het college heeft volgens de wijkraad Zuid-West en anderen ten onrechte afgezien van het houden van een hoorzitting.
2.6.1. Ingevolge artikel 22, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan worden belanghebbenden in staat gesteld hun zienswijzen mondeling toe te lichten.
In de publicatie van de tervisielegging van het ontwerp-uitwerkingsplan is terzake het volgende vermeld:
"Ook bestaat de mogelijkheid om mondeling uw zienswijzen toe te lichten. Dit kan alleen op afspraak. U moet dan binnen de eerder genoemde termijn van vier weken een afspraak maken met de behandelend ambtenaar (…)"
Niet gesteld of gebleken is dat de wijkraad Zuid-West en anderen binnen de in de publicatie genoemde termijn een afspraak met de behandelend ambtenaar hebben gemaakt om hun zienswijzen toe te lichten. Gelet op het voorgaande heeft het gemeentebestuur, anders dan de wijkraad Zuid-West en anderen betogen, belanghebbenden in staat gesteld hun zienswijzen op het ontwerp-uitwerkingsplan toe te lichten, maar hebben de wijkraad Zuid-West en anderen van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Voor zover de wijkraad Zuid-West en anderen betogen dat ook het college ten onrechte van het houden van een hoorzitting heeft afgezien wordt overwogen dat artikel 11 van de WRO, noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet in een hoorplicht voor het college.
Voor zover de wijkraad Zuid-West en anderen ter zitting hebben verwezen naar de publicatie van de tervisielegging van het ontwerp-besluit vaststelling hogere waarde Wet geluidhinder wordt overwogen dat in deze procedure alleen het besluit van het college omtrent goedkeuring van het uitwerkingsplan ter beoordeling staat en de desbetreffende verwijzing reeds daarom geen doel kan treffen.
2.7. De wijkraad Zuid-West en anderen voeren voorts als procedureel bezwaar aan dat de onderzoeksrapporten inzake geluid en luchtkwaliteit van Tauw B.V. (hierna: Tauw) niet bij het ontwerp-uitwerkingsplan ter visie zijn gelegd. Volgens de wijkraad Zuid-West en anderen zijn zij daardoor in hun belangen geschaad aangezien hun de mogelijkheid is ontnomen om op die rapporten te reageren.
2.7.1. Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Op grond van dat onderzoek is de verwachting uitgesproken dat in het plangebied in het jaar 2010 aan de dan geldende grenswaarden zal worden voldaan.
In aanvulling op dit onderzoek is ten behoeve van het voorliggende uitwerkingsplan door Tauw een nader luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Luchtkwaliteit EKP-terrein te Haarlem" van 25 september 2007 (hierna: het luchtkwaliteitsonderzoek). Volgens dit rapport wordt in het plangebied voldaan aan de grenswaarden van het Blk 2005.
In de plantoelichting is terzake aangegeven dat ten tijde van het ontwerp-uitwerkingsplan dit onderzoek nog niet geheel gereed was onder meer vanwege de aankondiging vanuit het ministerie van VROM dat de regels met betrekking tot de luchtkwaliteit mogelijk zouden veranderen.
2.7.2. Voorts is eerst naar aanleiding van de zienswijzen van omwonenden door Tauw onderzocht of de voorgenomen nieuwbouw langs het spoor leidt tot geluidsreflectie op de woningen aan de andere kant van het spoor. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Effecten nieuwbouw EKP-terrein op de geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer" van 27 september 2007 (hierna: het geluidrappport). De conclusie van het geluidrapport is dat de geluidbelasting na realisering van het uitwerkingsplan ten opzichte van de huidige situatie met maximaal 1,2 dB toeneemt en dat deze toename nauwelijks waarneembaar is met het menselijk gehoor.
2.7.3. Vast staat dat beide rapporten ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-uitwerkingsplan nog niet beschikbaar waren en derhalve niet met het ontwerp-uitwerkingsplan ter inzage hebben gelegen. Voorts staat vast dat het gemeentebestuur bij brief van 13 november 2007 de desbetreffende onderzoeken alsnog aan de wijkraad Zuid-West en anderen heeft toegezonden.
2.7.4. Alhoewel in beginsel in het kader van een zorgvuldige besluitvorming de eis mag worden gesteld dat de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de luchtkwaliteit voor de terinzagelegging van het ontwerpplan zijn onderzocht, staat geen rechtsregel er aan in de weg dat tijdens of na de terinzagelegging van het ontwerpplan nog nader onderzoek wordt verricht ter voorbereiding van het besluit omtrent vaststelling van het uitwerkingsplan. De Afdeling stelt vast dat het hier een nader luchtkwaliteitsonderzoek betreft dat om praktische redenen ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-uitwerkingsplan nog niet beschikbaar was. Nu voorts het geluidrapport juist is opgesteld naar aanleiding van de zienswijzen en derhalve reeds om die reden dit rapport niet bij het ontwerp-uitwerkingsplan ter visie kon worden gelegd, ziet de Afdeling in hetgeen de wijkraad Zuid-West en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze rapporten niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Daarbij wordt overwogen dat voor zover de wijkraad Zuid-West en anderen betogen dat zij in hun belangen zijn geschaad omdat hun de mogelijkheid is genomen om op die rapporten te reageren, zij alsnog in de voorliggende procedure op deze rapporten hebben kunnen reageren.
2.8. De wijkraad Zuid-West en anderen stellen voorts dat in het bestreden besluit bij de omschrijving van het plangebied ten onrechte is aangegeven dat het plangebied globaal wordt begrensd door onder meer het spoor. Zij merken daarbij op dat in het zuid-westen van het plangebied het spoor deel uitmaakt van het plangebied en dat het plangebied in zuid-westelijke richting wordt begrensd door de percelen aan de Van 't Hoffstraat.
2.8.1. In het bestreden besluit is aangegeven dat het plangebied globaal wordt begrensd door de Westergracht, het spoor, de Eijsinkweg en de Van Oosten de Bruijnstraat.
Alhoewel de door de wijkraad Zuid-West en anderen gewenste omschrijving nauwkeuriger is, acht de Afdeling de globale beschrijving van het plangebied in het bestreden besluit niet onjuist. Daarbij wordt overwogen dat de omschrijving van het plangebied in het bestreden besluit slechts een informerende en beschrijvende functie heeft en in zoverre niet van invloed is op het oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.8.2. Voorts worden door de wijkraad Zuid-West en anderen de uitgangspunten van het geluidrapport betwist. Daartoe voeren zij aan dat ten onrechte is uitgegaan van betonnen bielzen, terwijl ter plaatse ook houten bielzen aanwezig zijn. Deze geven meer hinder dan betonnen bielzen aldus de wijkraad Zuid-West en anderen. Voorts is het geluid van een stationair draaiende trein niet goed in het geluidrapport verwerkt en is het geluid veroorzaakt door het rangeren, waaronder het aankoppelen, het nemen van wissels en remmen in het onderzoek niet meegenomen. Verder is volgens de wijkraad Zuid-West en anderen het geluidscherm van 1,5 meter waarvan in het geluidrapport wordt uitgegaan, niet bindend voorgeschreven en bovendien te laag, waardoor de berekende geluidsreductie van 10 dB niet wordt gehaald. Bovendien is de spoorbrug over de Brouwersvaart in 2007 vervangen. De brug is zodanig geconstrueerd dat de treinen sneller over het traject kunnen gaan rijden. In het geluidrapport is daarmee geen rekening gehouden, aldus de wijkraad Zuid-West en anderen.
2.8.3. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat zich op het spoor tussen de bestaande woningen aan de Van 't Hoffstraat en de in het uitwerkingsplan voorziene nieuwbouw zowel doorgaande sporen als rangeersporen bevinden. Uit het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat op de rangeersporen ook daadwerkelijk rangeeractiviteiten plaatsvinden.
2.8.4. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 17 december 2008, onder verwijzing naar de bij de brief gevoegde notitie van Tauw, aangegeven dat in het onderzoek de effecten van de nieuwbouw op de reflectie van het geluid van de rangeersporen naar de omgeving niet zijn onderzocht en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het geluid veroorzaakt door de rangeersporen niet onder de Wet geluidhinder valt en dient te worden gereguleerd in het kader van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Daarbij is voorts aangegeven dat voor het emplacement Haarlem Goederen een nieuwe milieuvergunningaanvraag is ingediend.
2.8.5. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat het geluid veroorzaakt door de rangeersporen kan worden gereguleerd in het kader van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer, onverlet laat dat deze rangeersporen geluid veroorzaken, waaronder piekgeluid, dat effect kan hebben op de geluidsreflectie van de nieuwbouw. Het college was dan ook gehouden in het geluidrapport mede de reflectie van het geluid veroorzaakt door het rangeren te betrekken. Nu het geluid veroorzaakt door het rangeren niet in het geluidrapport is betrokken heeft het college reeds hierom onvoldoende onderzocht of ter plaatse van de woningen aan de Van 't Hoffstraat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden en het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit klemt te meer nu blijkens het verweerschrift ter plaatse van de woningen aan de Van 't Hoffstraat een saneringssituatie geldt en reeds zonder rekening te houden met het rangeergeluid, blijkens het geluidrapport, sprake is van een toename van maximaal 1,2 dB ten gevolge van het uitwerkingsplan.
Daarbij wordt overwogen dat weliswaar aan een uitwerkingsplicht gevolg dient te worden gegeven maar dat dit niet wegneemt dat bij invulling van de uitwerkingsplicht rekening moet worden gehouden met de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop diende het college bij de beslissing omtrent goedkeuring van het uitwerkingsplan, tevens te beoordelen of in het uitwerkingsplan niet mede voorschriften ter beperking van de geluidoverlast voor de bewoners van de woningen aan de Van 't Hoffstraat hadden moeten worden opgenomen.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.9. Verder worden door de wijkraad Zuid-West en anderen de uitgangspunten van het eerdergenoemde luchtkwaliteitsrapport betwist. Daartoe voeren zij aan dat geen rekening is gehouden met de vervuiling ten gevolge van het rangeren en dat de uitlaat van de dieselmotor boven het geluidscherm uitkomt. Ook is volgens de wijkraad Zuid-West en anderen de uitstoot van stationair draaiende goederentreinen niet goed in het luchtkwaliteitrapport verwerkt.
2.9.1. Blijkens de gedingstukken, waaronder het luchtkwaliteitsrapport en de brief van het college van burgemeester en wethouders van 17 december 2001, is, anders dan de wijkraad Zuid-West en anderen betogen, in het luchtkwaliteitsrapport rekening gehouden met de bijdrage van het rangeren op de achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Uit het rapport blijkt dat ter plaatse van het EKP-terrein en de directe omgeving daarvan voor alle berekende jaartallen ruimschoots aan de grenswaarden van het Blk 2005 wordt voldaan.
Voor zover de wijkraad Zuid-West en anderen betogen dat in het luchtkwaliteitsrapport de uitstoot van stationair draaiende goederentreinen is onderschat, overweegt de Afdeling dat de wijkraad Zuid-West en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het luchtkwaliteitsrapport op dit punt zodanige gebreken of leemten vertoont dat het college zich bij het nemen van zijn besluit hierop niet had mogen baseren. Voorts acht de Afdeling van belang dat gesteld noch aannemelijk is gemaakt dat de grenswaarden van het Blk 2005 hierdoor worden overschreden.
2.10. De wijkraad Zuid-West anderen stellen daarnaast dat het in het kader van het bestemmingsplan opgestelde distributie-planologisch onderzoek opnieuw zou moeten worden uitgevoerd omdat zich inmiddels in de directe omgeving van het plangebied een nieuwe supermarkt gevestigd heeft.
2.10.1. De Afdeling stelt vast dat de bezwaren van de wijkraad Zuid-West en anderen zien op de in het uitwerkingsplan opgenomen mogelijkheid tot het realiseren van 8000 m2 bvo detailhandel, waarvan niet meer dan 4000 m2 bvo mag worden gebruikt voor twee supermarkten en waarvan de grootste niet groter mag zijn dan 2000 m2.
2.10.2. De aanvaardbaarheid van deze in het uitwerkingsplan toegestane detailhandel is bij de goedkeuring van het bestemmingsplan afgewogen. In de uitspraak van 18 mei 2005, zaak nr.
200404492/1, inzake het bestemmingsplan, heeft de Afdeling voorts overwogen dat niet is gebleken dat de voorziene supermarkten zullen leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Niet in geding is dat het uitwerkingsplan wat betreft de toegestane detailhandel in overeenstemming is met de uitwerkingsregels. In de enkele omstandigheid dat zich inmiddels in de directe omgeving van het plangebied een nieuwe supermarkt heeft gevestigd ziet de Afdeling geen aanleiding thans anders te oordelen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat ter zitting namens het college van burgemeester en wethouders onweersproken is gesteld dat in het ten behoeve van het bestemmingsplan opgestelde distributie-planologisch onderzoek reeds rekening is gehouden met de vestiging van de desbetreffende supermarkt in de directe omgeving van het plangebied.
2.11. Voorts betogen de wijkraad Zuid-West en anderen dat onvoldoende is aangetoond dat het uitwerkingsplan in een veilige verkeersontsluiting voorziet. Daartoe voeren zij aan dat het verkeersaanbod aan de zuidkant van het plangebied, met name op de Pijlslaan, thans al zodanig is dat het verkeer niet goed doorstroomt naar de Westelijke Randweg. Volgens de wijkraad Zuid-West en anderen leidt dit bijna dagelijks tot gevaarlijke situaties doordat verkeer op de treinrails in de file staat. Volgens de wijkraad Zuid-West en anderen is bovendien ook het verkeersaanbod aan de noordkant van het plangebied thans zodanig dat vanuit de aanliggende wegen moeilijk de Westergracht en de Ruijterweg kan worden opgereden.
2.11.1. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in meerdere richtingen zal kunnen worden ontsloten.
Gelet op deze ontsluitingsmogelijkheden is niet aannemelijk gemaakt dat het uitwerkingsplan tot een zodanige toename van het autoverkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied zal leiden dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de extra toename van het verkeer op een goede wijze verkeerstechnisch kan worden opgelost. Daarbij acht de Afdeling voorts van belang dat het gemeentebestuur zonodig passende verkeersmaatregelen kan treffen.
2.12. De wijkraad Zuid-West en anderen betogen voorts dat er in de aan hen gepresenteerde schetsen en in de gemeentelijke reactie op hun zienswijze ten onrechte op voorhand vanuit wordt gegaan dat gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen voor een afwijking van de maximaal toegestane hoogte met ten hoogste 10%. Zij missen een toetsingskader en een onderbouwing waarom van deze vrijstellingsbevoegdheid gebruik gemaakt wordt.
2.12.1. In artikel 1, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is artikel 21 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan, van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 21 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan voorziet onder meer in een algemene vrijstellingsbevoegdheid voor het afwijken van de voorgeschreven maten met ten hoogste 10%.
Of van deze vrijstellingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt zal eerst aan de orde komen indien daartoe een aanvraag is ingediend. Voorts overweegt de Afdeling dat bij de beslissing omtrent verlening van een vrijstelling ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de WRO, alle betrokken belangen dienen te worden afgewogen en dat tegen een met gebruikmaking van een vrijstelling verleende bouwvergunning rechtsmiddelen volgens de Awb openstaan.
2.13. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.8.5. is de conclusie dat hetgeen de wijkraad Zuid-West en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond.
2.13.1. Gelet hierop behoeft hetgeen de wijkraad Zuid-West en anderen overigens tegen het uitwerkingsplan aanvoeren geen bespreking.
2.13.2. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover ingediend door de Werkgroep EKP, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 7 januari 2008, kenmerk 2008-237;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan de wijkraad Zuid-West en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009