200801256/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nijefurd (hierna: de raad) bij besluit van 10 juli 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Koudum" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, en [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante sub 3], het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd namens de raad en het college van kerkrentmeesters van de PKN Koudum hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2009, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 1], en [appellante sub 3], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door B.C. Star, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan heeft betrekking op het grootste deel van de bebouwde kom van Koudum.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 1] stelt in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de planologische regeling van het herstructureringsgebied rond de Martinikerk. Daarbij gaat het om het ten oosten van de Martinikerk gelegen plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", de binnen deze bestemming aangebrachte aanduiding voor een maximale bouwhoogte van 8 meter, de aanduiding "vrijstelling ex artikel 9 lid 9.4 van toepassing", alsmede de aanduiding "horeca toegestaan" en de mogelijkheid tot het exploiteren van bijbehorende terrassen op het aangrenzende plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden". De mogelijkheid van appartementen en terrassen met uitzicht op de rond de Martinikerk gelegen begraafplaats, getuigt niet van enig respect voor de aldaar begraven personen en [appellant sub 1] pleit dan ook voor behoud van het stiltegebied rond de Martinikerk. Daarnaast voert hij aan dat het college met de opmerking in het bestreden besluit dat toekomstige huurders of kopers van appartementen zelf de afweging kunnen maken of zij zicht op de begraafplaats willen, de ingebrachte bedenkingen niet heeft begrepen en daarmee de bedenkingen onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Ten slotte stelt [appellant sub 1] dat uit de plankaart niet blijkt dat de toegestane horeca beperkt is tot de bedrijfscategorieën I en II en dat het gemeentebestuur al voordat sprake was van een definitief bestemmingsplan aan de slag is gegaan met de uitvoering.
2.4. [appellant sub 2], woonachtig op het perceel [locatie], stelt in beroep eveneens dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel gelegen aan de oostzijde van de Martinikerk waaraan bij het plan de bestemming "Gemengde doeleinden" is toegekend met de aanduiding "horeca toegestaan" op het zuidelijk deel van dit plandeel. Zij bestrijdt tevens de goedkeuring van de mogelijkheid van bij de horeca mogelijk gemaakte terrassen op de aanliggende, voor "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" bestemde gronden. Hiertoe voert zij aan dat gasten van de horecagelegenheid overlast kunnen veroorzaken en dat hierdoor de rust op de begraafplaats zal worden verstoord. [appellant sub 2] kan het college niet volgen in het standpunt dat op voorhand geen problemen te verwachten zijn aangezien de horeca beperkt is tot de bedrijfscategorieën I en II, omdat uit de plankaart volgens haar niet blijkt dat ter plaatse slechts sprake kan zijn van horecabedrijven categorie I en II.
Voorts kan [appellant sub 2] zich niet verenigen met de binnen het bestreden plandeel aangebrachte aanduiding voor een maximale bouwhoogte van 8 meter alsmede de aanduiding "vrijstelling ex artikel 9 lid 9.4 van toepassing", welke laatste aanduiding onder voorwaarden een bouwhoogte van 10 meter toelaat voor de percelen ten zuidoosten van haar perceel. [appellant sub 2] acht een zodanige hoogte niet passend binnen de omgeving en vreest dat haar woon- en leefklimaat door de oppervlakte van het bouwvlak en de bouwhoogte, die drie bouwlagen mogelijk maakt, ernstig wordt aangetast, omdat de privacy en bezonning in haar woning en tuin zullen afnemen.
2.5. Het college heeft ingestemd met de reactie van de raad op de ingebrachte bedenkingen. In deze reactie is gesteld dat de begraafplaats zich bevindt op een centrale locatie in de kern en dat er meerdere functies op een vergelijkbare afstand van de begraafplaats aanwezig zijn. De rooilijn langs de voormalige panden van de Schlecker en de Pauw is teruggelegd waardoor naar het oordeel van het college meer ruimte is ontstaan tussen de begraafplaats en de bebouwing op deze locatie.
In de voornoemde reactie staat verder dat functies bij de bestemming "Gemengde doeleinden" met name overdag worden uitgeoefend en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze functies zich niet verdragen met de aanwezigheid van de begraafplaats. Ook met de horecabestemming zijn op voorhand geen problemen te verwachten, nu de horeca beperkt blijft tot de bedrijfscategorieën I en II, aldus het college.
Daarnaast heeft het college zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de bouwhoogte van 8 meter en vrijstellingsmogelijkheid tot 10 meter stedenbouwkundig verantwoord en passend worden geacht en niet leiden tot een onevenredige aantasting van de woonsituatie van [appellant sub 2].
2.6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor gemengde doeleinden aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van winkels, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, ambachtelijke bedrijven, een horecabedrijf categorie 1 en/of een horecabedrijf categorie 2, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "horeca toegestaan" en woningen.
Ingevolge artikel 1, onder 31, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder horecabedrijf categorie I (aanloopgericht horecabedrijf) verstaan: een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan met name bezoekers van overige centrumvoorzieningen, zoals coffeeshops, ijssalons, croissanterieën, en naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
Ingevolge artikel 1, onder 32, van de planvoorschriften wordt in deze planvoorschriften onder horecabedrijf categorie II (restaurant) verstaan: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden.
Ingevolge artikel 1, onder 33, van de planvoorschriften wordt in deze planvoorschriften onder horecabedrijf categorie III (logiesbedrijf) verstaan: een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van logies en waarbij dranken en maaltijden uitsluitend aan logiesgasten worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, onder 34, van de planvoorschriften wordt in deze planvoorschriften onder horecabedrijf categorie IV (cafetaria) verstaan: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
Ingevolge artikel 1, onder 35, van de planvoorschriften wordt in deze planvoorschriften onder horecabedrijf categorie V (café of bar) verstaan: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken.
Ingevolge artikel 1, onder 36, van de planvoorschriften wordt in deze planvoorschriften onder horecabedrijf categorie VI (bar-/dancing of discotheek) verstaan: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken en dat tevens gelegenheid biedt tot dansen.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, onder 1, gelden voor het bouwen van de in artikel 9, eerste lid, onder a, genoemde gebouwen de volgende bepalingen:
a. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de maximale goot- en (bouw)hoogte van een gebouw zal voldoen aan de eisen die op de kaart in het bouwvlak zijn aangegeven.
Ingevolge artikel 9, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de brandveiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, onder 1, sub b, en toestaan dat de (bouw)hoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 10 meter, op voorwaarde dat:
1. deze vrijstellingsbevoegdheid wordt toegepast om een goede hoeksituatie te creëren en/of de bebouwing als entree van het centrumgebied van Koudum te kunnen markeren, dan wel om in relatie daarmee een goede overgang naar de bebouwing in de directe omgeving te kunnen realiseren;
2. de nieuw te bouwen elementen aansluiten bij de bestaande ruimtelijke structuur in massa, architectuur en materiaalgebruik in het gebied;
3. deze vrijstellingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast binnen het gebied dat op de kaart is voorzien van de aanduiding "vrijstelling ex artikel 9 lid 9.4. van toepassing".
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor verkeers- en verblijfsdoeleinden aangewezen gronden onder meer bestemd voor terrassen.
2.7. Binnen het bestreden plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" is een aanduiding aangebracht die een maximale bouwhoogte van 8 meter mogelijk maakt. Voor het zuidoostelijke deel van dit plandeel is op de plankaart aangeduid dat horeca is toegestaan en dat de vrijstellingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onder b, van toepassing is. Op de plankaart is een bouwvlak opgenomen en binnen dit gehele bouwvlak mogen gebouwen worden gebouwd.
2.8. Aan [appellant sub 1] moet worden toegegeven dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering, inhoudende dat toekomstige huurders of kopers van appartementen zelf de afweging kunnen maken of zij uitzicht wensen te hebben op de begraafplaats, een miskenning inhoudt van hetgeen hij heeft aangevoerd en de belangen waarvoor hij opkomt. Dit betekent echter niet dat de uiteindelijke afweging van het college in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening.
Bebouwing van waaruit direct zicht bestaat op een begraafplaats, zeker in een dorpskern zoals in dit geval, hoeft niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening te worden geacht. Niet aannemelijk is geworden dat vanuit de al aanwezige of voorheen aanwezige bebouwing geen zicht bestaat of bestond op de begraafplaats. De in het plan opgenomen maximale bouwhoogten van 8 meter en onder voorwaarden 10 meter binnen het bestreden plandeel wijken niet af van de hoogte van de reeds in de omgeving aanwezige bebouwing. Boven de commerciële ruimten die op de begane grond zijn voorzien kan één bouwlaag met een woonfunctie of commerciële functie worden gerealiseerd en uitsluitend op het zuidelijk deel van het bestreden plandeel is na het verlenen van vrijstelling een tweede bouwlaag mogelijk. Het aantal appartementen van waaruit zicht zou kunnen bestaan op de begraafplaats is beperkt.
Gelet op het voorgaande, alsmede de situering van het bouwvlak en in het bijzonder de afstand daarvan tot de grens van de begraafplaats, heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de raad dat het directe zicht vanuit de nog te realiseren bebouwing vlakbij de begraafplaats niet zal leiden tot ernstige verstoring van de rust en ingetogenheid aldaar.
2.8.1. Met betrekking tot de stelling van [appellant sub 1] dat het gemeentebestuur al voordat sprake was van een definitief bestemmingsplan aan de slag is gegaan met de uitvoering, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat de raad stelt pas na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan te zijn gestart met uitvoerende werkzaamheden, uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Deze beroepsgrond kan derhalve buiten beschouwing blijven.
2.8.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het realiseren van commerciële functies en met name een horecagelegenheid met terras nabij de begraafplaats niet gewenst is, stelt de Afdeling voorop dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bezien of de door het plan geboden bouw- en gebruiksmogelijkheden voor gronden in de directe nabijheid van de begraafplaats met de aanwezigheid van die begraafplaats verenigbaar zijn. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de functies bij de bestemming "Gemengde doeleinden" zich in dit geval verdragen met de aanwezigheid van de nabij gelegen begraafplaats en dat het plan voldoende waarborgen biedt om onaanvaardbare hinder te voorkomen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het bij die bestemming om functies gaat die met name overdag worden uitgeoefend. Ook heeft het college bij de beoordeling gewicht mogen toekennen aan het feit dat het bestreden plandeel, midden in de dorpskern gelegen, past binnen het karakter van het dorpscentrum en dat slechts sprake zal zijn van een klein aantal begrafenissen per jaar. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de aanduiding "horeca toegestaan" niet op het gehele bestreden plandeel betrekking heeft en dat een deel van de betreffende gronden ook al eerder als zodanig was bestemd en bebouwd.
Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, vloeit uit artikel 9, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften voort dat een horecabedrijf beperkt is tot categorie I en II indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "horeca toegestaan". Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de omstandigheid dat de verschillende horecacategorieën bij de begripsbepalingen in de planvoorschriften worden aangeduid met Romeinse cijfers, terwijl in onder meer artikel 9, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften de categorieën van horecabedrijven worden aangeduid met de cijfers 1 en 2 bedoeld hebben te stellen dat er een verschil bestaat tussen horecacategorieën met de cijfers 1 en 2 en de horecacategorieën met de Romeinse cijfers I en II, overweegt de Afdeling dat, hoewel de vermelding van de getallen in de planvoorschriften niet consequent is, duidelijk is dat hiermee geen verschil is beoogd, zodat voldoende duidelijk is welke horecacategorieën zijn toegestaan.
Wat betreft de gestelde mogelijke overlast op of nabij de begraafplaats veroorzaakt door mensen onder invloed van alcohol, overweegt de Afdeling dat alleen lichte vormen van horeca kunnen worden gerealiseerd die overwegend overdag worden uitgeoefend. Het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hieromtrent aangevoerde, geeft geen aanleiding om reeds op voorhand aan te nemen dat problemen met overlast, in de vorm van geluidsoverlast of hinderlijk gedrag, door de aard van de ter plaatse toegestane vormen van horeca, met inbegrip van een bijbehorend terras, te verwachten zijn. De Afdeling wijst er hierbij overigens op dat op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Nijefurd een vergunning is vereist van de burgemeester voor het exploiteren van een horecabedrijf en een bij dit bedrijf behorend terras, in welk kader voorschriften kunnen worden gegeven ter bescherming van de woon- en leefsituatie en de openbare orde.
Hetgeen nog door [appellant sub 2] is aangevoerd met betrekking tot overlast elders in Koudum geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college hierin aanleiding had moeten zien om aan het bestreden plandeel goedkeuring te onthouden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft opgemerkt dat de overlast, voor zover deze er is, wordt veroorzaakt door meegenomen alcohol en niets te maken heeft met de aanwezige horecabedrijven.
2.9. Het perceel van [appellant sub 2] grenst direct aan het bestreden plandeel en heeft een oppervlakte van 430 m², de lengte bedraagt ruim 55 meter en de breedte varieert van 6,5 meter aan de westzijde tot 8 meter aan de oostzijde. De woning van [appellant sub 2] bestaat uit één bouwlaag met een kap. De tuin ligt op het zuidoosten en bestaat grotendeels uit gras.
In het deskundigenbericht is vermeld dat volledige benutting van de bouwmogelijkheden betekent dat er, op de voor de beoordeling van de bezonningssituatie relevante peildata 21 maart en 21 september, op het perceel, wellicht op een rand langs de noordoostelijke perceelsgrens na, vanaf de tweede helft van de morgen al geen directe zonlichttoetreding meer mogelijk zal zijn. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan was bebouwing mogelijk waardoor de bezonningssituatie nog ongunstiger had kunnen zijn dan onder de werking van het plan. Ten opzichte van de voorheen feitelijk aanwezige bebouwing, is echter sprake van een duidelijke verslechtering van de bezonningssituatie, aldus het deskundigenbericht.
2.9.1. Voor zover [appellant sub 2] stelt dat nagenoeg al het zonlicht op haar perceel zal verdwijnen door de voorziene bebouwing, overweegt de Afdeling het volgende. Vast staat dat geen onderzoek in de vorm van bijvoorbeeld een bezonningsstudie is verricht naar de invloed van de op het bestreden plandeel mogelijk gemaakte bebouwing op het perceel van Attema. De in het bestreden besluit getrokken conclusie dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de woonsituatie berust - naast een verwijzing naar de ligging van het perceel van [appellant sub 2] in het dorpscentrum - enkel op een planologische vergelijking tussen de maximaal toegestane bouwmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan en het voorliggende bestemmingsplan. Onder het regime van het vorige plan had de bezonningssituatie, gelet op de bouwmogelijkheden van dat plan, ongunstiger kunnen zijn dan feitelijk is gerealiseerd. Niet valt in te zien dat bij de beoordeling van de bezonningssituatie op het perceel van [appellant sub 2] uitsluitend in aanmerking dient te worden genomen in hoeverre de toegestane bouwhoogten afwijken van de maximaal toelaatbare bouwhoogten uit het voorheen geldende bestemmingsplan, ofschoon die maximale hoogten niet gerealiseerd zijn. Het feit dat de bouwhoogten ten zuiden van haar perceel in betrekkelijk geringe mate afnemen in vergelijking met de bouwmogelijkheden onder het vorige plan betekent immers niet zonder meer dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Ook de omvang van de in het verleden aanwezige bebouwing en de omvang van de huidige bebouwingsmogelijkheden - tot aan de perceelsgrens, tot een hoogte van 8 tot 10 meter en over de volle diepte van het perceel van [appellant sub 2] van 55 meter - hadden moeten worden meegewogen.
Gelet op het voorgaande zijn de gevolgen van de bezonningssituatie ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt en heeft het college niet voldoende gemotiveerd waarom het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] niet ontoelaatbaar wordt aangetast. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college de belangen van [appellant sub 2] aldus niet voldoende in de besluitvorming betrokken.
2.10. De conclusie is dat uitsluitend hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" ter plaatse van de gronden ten zuiden en zuidwesten van het perceel [locatie], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Voorts is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 1] met betrekking tot de bestreden plandelen met de bestemmingen "Gemengde doeleinden" en "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" en [appellant sub 2] met betrekking tot het bestreden plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellant sub 2] voor het overige zijn ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3]
2.11. [appellante sub 3], eigenares van een voormalige pastorie, stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover de bestemming van het naast haar perceel gelegen gedeelte van de historische pastorietuin wordt gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden 2" met een bouwvlak. Hiertoe voert zij aan dat de voorziene woningbouw zal leiden tot het tenietgaan van de in de periode tussen 1825 en 1851 door tuinarchitect L.P. Roodbaard aangelegde en nog altijd intacte historische pastorietuin. In de tuin staan ook monumentale bomen, waarvan er twee staan geregistreerd in het Landelijk Register van Monumentale Bomen.
De wijziging van de bestemming is voorts niet in overeenstemming met het in het Structuurplan Koudum (hierna: Structuurplan) en Centrumplan Koudum (hierna: Centrumplan) opgenomen uitgangspunt van behoud en versterking van historische karakteristieken en is ten onrechte gepresenteerd als oplossing van de in het Centrumplan genoemde knelpunten. In dit verband heeft [appellante sub 3] tevens gewezen op het advies van de Commissie Gemeentelijke Plannen (hierna: de Commissie) om aan het betreffende deel van het bestemmingsplan goedkeuring te onthouden, omdat voorbij is gegaan aan het feit dat de pastorie en de tuin voor het beeld één geheel vormen en, hoewel de tuin geen status heeft gekregen, de raad te veel de nadruk legt op wat er op de locatie gaat komen en niet zozeer wat er op de locatie verdwijnt. Verder is de woningbouw in de pastorietuin volgens [appellante sub 3] slechts ingegeven door een particulier belang en is met het maatschappelijk belang bij behoud van de oude pastorietuin te weinig rekening gehouden.
Ten slotte voert [appellante sub 3] aan dat de perceelsgrens onjuist was ingetekend op de plankaart die ter inzage heeft gelegen bij het ontwerpbestemmingsplan, waardoor een verkeerde voorstelling van de situatie ter plaatse is ontstaan.
2.11.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat met de bouw van een woning op een deel van de pastorietuin een logische afronding tot stand wordt gebracht op de hoek van de Dammenseweg en de Tjalke van der Walstraat, waardoor een samenhangend en evenwichtig straat- en bebouwingsbeeld ontstaat. Dit uitgangspunt is terug te vinden in het Centrumplan. Het bouwvlak is zodanig gesitueerd dat de bouw van de woning zo min mogelijk ten koste gaat van de waardevolle beplanting. Met name de zwaardere bomenrijen aan de rand van het perceel, die voor het straatbeeld primair bepalend zijn, kunnen worden gehandhaafd, aldus het college.
Ten aanzien van het standpunt van de Commissie heeft het college ingestemd met het betoog van de raad dat de monumentale status van de tuin is afgewogen in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project, maar niet heeft geleid tot enige beschermde status. Door het ontbreken daarvan kan de instandhouding van de tuin niet worden opgelegd aan de eigenaar en derhalve bestaat geen zekerheid over instandhouding van de tuin, aangezien de eigenaar of gebruiker kan besluiten de tuin geheel anders in te richten.
2.11.2. Het perceel gelegen op de hoek van de Dammenseweg en de Tjalke van der Walstraat (hierna: het perceel) heeft op grond van het plan de bestemming "Woondoeleinden 2" met daarbinnen een bouwvlak.
2.11.3. In de plantoelichting staat dat het behoud en de versterking van de bestaande ruimtelijke structuur het hoofduitgangspunt van dit bestemmingsplan is. Verder staat in deze toelichting vermeld dat in het Structuurplan eveneens wordt aangegeven dat de waardevolle ruimtelijke en historische structuur van Koudum behouden moet blijven. Als uitwerking op het Structuurplan is het Centrumplan opgesteld, waarin onder andere een project tot herinrichting van het centrum is opgenomen.
Het Structuurplan vermeldt dat groen, ook historisch gezien, één van de waardevolle ruimtelijke kenmerken van Koudum is. Het uitgangspunt van het Structuurplan is dat het bestaande groen goed wordt onderhouden en dat er bij nieuwe ontwikkelingen ruim aandacht wordt besteed aan groenaanleg en groenaanplant. Uitgangspunt is verder het vervangen van ruimtelijk verstorende panden door wél in de structuur passende bebouwing, het opvullen van gaten dan wel het omvormen van gaten tot in de ruimtelijke structuur passende open plekken.
Naast openbare groenelementen geven bomen en hagen op privéterreinen het centrum een groene dorpse sfeer die karakteristiek is voor Koudum, aldus het Centrumplan. In het Centrumplan staat verder dat de hoek van de Dammenseweg en de Tjalke van der Walstraat op dit moment geen duidelijke bestemming heeft en als groene overhoek kan worden gekarakteriseerd. Het buurtje heeft als geheel een groen karakter met voornamelijk statige woonpanden. Volgens het Centrumplan zouden op deze hoek, inspelend op dit karakter, een tweetal vrijstaande villa's onder architectuur gerealiseerd kunnen worden.
2.11.4. Uit het Structuurplan en het Centrumplan kan niet zonder meer worden afgeleid dat een bouwvlak binnen de bestemming "Woondoeleinden 2" op een deel van de voormalige pastorietuin in strijd is met de in het Structuurplan en Centrumplan genoemde uitgangspunten. Daarbij is in aanmerking genomen dat behoud van de pastorietuin niet als zodanig in het Structuurplan of het Centrumplan staat vermeld. Bovendien blijkt uit het Centrumplan dat de hoek van de Dammenseweg en de Tjalke van der Walstraat is aangewezen als locatie die mogelijk kan worden herontwikkeld. De Afdeling ziet, gelet hierop, geen aanleiding om te oordelen dat de door [appellante sub 3] genoemde beleidsstukken in de weg staan aan de bouw van een woning op het perceel.
Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 3] dat de bestemmingswijziging niet is te rechtvaardigen op basis van de in het Centrumplan omschreven knelpunten overweegt de Afdeling dat uit de stukken niet blijkt dat de voorziene woningbouw is aangedragen als oplossing voor de in het Centrumplan genoemde knelpunten. Overigens heeft het perceel geen bestemmingswijziging ondergaan, maar is in het plan een nieuwe bouwmogelijkheid opgenomen binnen de reeds bestaande woonbestemming.
Het betoog van [appellante sub 3] dat voorbij wordt gegaan aan de historische waarde van de pastorietuin, faalt. Hierbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat de twee bomen, die zijn opgenomen in het Landelijk Register van Monumentale Bomen, ruim buiten het deel van de tuin staan waar de in geding zijnde woning is geprojecteerd, terwijl onweersproken is gebleven de stelling van de raad dat het bouwvlak zodanig is gesitueerd dat de bouw van de woning zo min mogelijk ten koste zal gaan van de waardevolle beplanting. Bij de afweging van een bouwmogelijkheid is blijkens het bestreden besluit voorts betrokken dat met de toevoeging van een woning een logische verbinding tussen de Dammenseweg en de Tjalke van der Walstraat wordt aangebracht waardoor een samenhangend en evenwichtig straat- en bebouwingsbeeld ontstaat. De Afdeling ziet niet in dat het college geen betekenis heeft mogen toekennen aan de omstandigheid dat de pastorietuin nimmer, ook niet na inventarisatie in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project, een beschermde status heeft gekregen en het behoud van de pastorietuin daarmee nooit gegarandeerd is geweest. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat het bestreden plandeel een invullocatie in de bebouwde kom van Koudum betreft, waarmee de raad beoogt te voorkomen dat elders buiten de bebouwde kom naar nieuwe woonruimtelocaties moet worden gezocht, heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de bouwmogelijkheid in een deel van de pastorietuin. Dat daarbij, zoals door [appellante sub 3] gesteld, het bouwplan is voortgekomen uit particulier initiatief en belang, doet hieraan niet af.
2.11.5. Ten slotte oordeelt de Afdeling dat niet ter discussie staat dat de bestemmings- en perceelsgrens niet juist waren ingetekend op de bij de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan gevoegde plankaart. De raad kan echter bij de vaststelling van het plan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Uit de stukken blijkt dat de raad in dit geval het plan naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze van [appellante sub 3] gewijzigd heeft vastgesteld en dat daarbij de bestemmings- en perceelsgrens op de plankaart zijn aangepast conform de kadastrale gegevens. Deze afwijking van het ontwerp is naar zijn aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Nu de bestemmings- en perceelsgrens op de goedgekeurde plankaart juist zijn weergegeven en alle betrokken partijen met de juiste feitelijke situatie bekend waren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college hierin aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het bestreden plandeel te onthouden.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 3] is ongegrond.
2.13. Ten aanzien van [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [appellant sub 1] en [appellante sub 3] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 december 2007, kenmerk 00735942, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" ter plaatse van de gronden ten zuiden en zuidwesten van het perceel [locatie];
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellante sub 3] geheel en het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond;
IV. gelast dat de provincie Fryslân aan [appellant sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009