ECLI:NL:RVS:2009:BH3961

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802812/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door de gemeente Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 7 maart 2008 het besluit van de raad van 24 mei 2007 vernietigd, waarbij het verzoek van appellant sub 2 om vergoeding van planschade was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de raad ten onrechte had geoordeeld dat de schade voor rekening van appellant sub 2 diende te blijven. De rechtbank kende appellant sub 2 een schadevergoeding van € 9.500,00 toe, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 juli 2003.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 november 2008. De raad van de gemeente Rotterdam betoogde dat de rechtbank had miskend dat de schade gedeeltelijk anderszins was verzekerd, omdat de MGE-bepalingen van toepassing waren. Appellant sub 2 voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de schadebeoordelingscommissie onvoldoende rekening had gehouden met de maximale invulling van de bestemming van het paviljoen.

De Raad van State oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond waren en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De raad van de gemeente Rotterdam werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant sub 2, die op € 644,00 werden vastgesteld. Tevens werd griffierecht van € 433,00 opgelegd aan de gemeente Rotterdam. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 25 februari 2009.

Uitspraak

200802812/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de raad van de gemeente Rotterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2008 in zaak nr. 07/2377 in het geding tussen:
appellant sub 2
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft appellant sub 1 (hierna: de raad) het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 1 september 2005, waarbij diens verzoek om vergoeding van planschade is afgewezen, gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2008, verzonden op 11 maart 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het door hem tegen het besluit van 1 september 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen, [appellant sub 2] € 9.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2003 tot de dag van uitbetaling, aan vergoeding van planschade toegekend en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 16 mei 2008 heeft de raad de gronden van het beroep aangevuld.
Partijen hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Wiegman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die bepaling tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de raad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Op 11 september 2000 hebben [appellant sub 2] en zijn echtgenote, onder toepassing van zogenoemd maatschappelijk gebonden eigendom (hierna: de MGE-bepalingen), van de Stichting Volkshuisvestingsgroep Woonbron (hierna: Woonbron) het recht van ondererfpacht op het appartementsrecht van de woning aan het [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Delfshaven, sectie I, complexaanduiding 3971, appartementsindex A-54 (hierna: het ondererfpachtrecht) verkregen.
Bij besluit van 11 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven ten behoeve van een wijziging van het gebruik van het paviljoen op het perceel aan het Mathenesserplein 34-38 (hierna: het paviljoen) vrijstelling verleend van artikel 10, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften.
Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft [appellant sub 2] ten grondslag gelegd dat het paviljoen als gevolg van dat besluit voor horeca mag worden gebruikt en dit gebruik tot overlast leidt.
2.3. Aan het besluit van 24 mei 2007 heeft de raad ten grondslag gelegd dat de door de schadebeoordelingscommissie vastgestelde schade voor rekening van [appellant sub 2] dient te blijven, omdat hij, gezien de door de raad van de deelgemeente Delfshaven op 7 december 1995 vastgestelde horecabeleidsnota, ten tijde van het verkrijgen van het ondererfpachtrecht rekening moest houden met de kans dat de bestemming van het paviljoen zou wijzigen, zoals nadien is geschied.
2.4. Ter zitting heeft de raad medegedeeld dat hij het oordeel van de rechtbank dat [appellant sub 2] mogelijk gebruik van het paviljoen voor horeca niet kon voorzien niet langer betwist.
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de schadebeoordelingscommissie bij het bepalen van de hoogte van het schadebedrag voldoende rekening heeft gehouden met de maximale invulling van de bestemming van het paviljoen, heeft miskend dat op de openbare ruimte naast het paviljoen zonder vrijstelling een gevelterras ten behoeve van een restaurant kan worden gerealiseerd. Daartoe verwijst hij naar de bij besluiten van 22 december 2004 en 19 januari 2006 voor de exploitatie van een restaurant met gevelterras verleende vergunningen.
2.5.1. Niet in geschil is dat de in het betoog bedoelde openbare ruimte een verkeersbestemming heeft. Bij het besluit van 11 oktober 2001 is geen vrijstelling verleend voor het gebruik van delen van die ruimte als gevelterras. Voor zover het krachtens de verleende exploitatievergunningen realiseren van een gevelterras voor [appellant sub 2] tot overlast heeft geleid en leidt, is die overlast niet het gevolg van het besluit van 11 oktober 2001. Het betoog faalt.
2.6. De raad betoogt dat de rechtbank bij het vaststellen van het te vergoeden bedrag heeft miskend dat de vergoeding van de door het besluit van 11 oktober 2001 veroorzaakte planschade gedeeltelijk anderszins is verzekerd, nu de toepassing van de MGE-bepalingen met zich brengt dat de helft van de waardedaling van het ondererfpachtrecht door Woonbron wordt gedragen.
2.6.1. Ingevolge de MGE-bepalingen, voor zover thans van belang, is [appellant sub 2], zodra hij voornemens is het ondererfpachtrecht geheel of gedeeltelijk te vervreemden, verplicht dat recht terstond aan Woonbron te koop aan te bieden en is Woonbron daarna gehouden tot onmiddellijke aankoop en verkrijging van dat recht en onverwijlde aanwijzing van een taxateur die binnen twee maanden de waarde van dat recht in onbewoonde, vrij opleverbare staat vaststelt. Vervolgens wordt het verschil tussen de taxatiewaarde bij terugkoop en de bij de aankoop op gelijke wijze vastgestelde aankoopprijs van het recht berekend. Betrokkene ontvangt de oorspronkelijk betaalde aankoopprijs, vermeerderd met 50% van de getaxeerde prijsstijging, dan wel verminderd met 50% van de getaxeerde prijsdaling, als koopsom, aldus die bepalingen.
2.6.2. Niet in geschil is dat het besluit van 11 oktober 2001 ertoe heeft geleid dat de waarde van het ondererfpachtrecht met € 9.500,00 is gedaald.
Uit de MGE-bepalingen kan niet worden afgeleid dat de schade, zoals de raad stelt, gedeeltelijk voldoende anderszins is verzekerd, omdat de verrekening krachtens die bepalingen een toekomstige, onzekere gebeurtenis betreft, die afhankelijk is van de waarde van het ondererfpachtrecht op het moment dat [appellant sub 2] tot verkoop van dat recht overgaat.
Het betoog faalt.
2.7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de door [appellant sub 2] gemaakte proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van de bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het door de raad van de gemeente Rotterdam ingestelde hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de gemeente Rotterdam griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
452.