ECLI:NL:RVS:2009:BH3972

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801522/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • Th.G. Drupsteen
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor varkenshouderij en belanghebbendheid van omwonenden

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant voor een varkenshouderij, verleend op 11 juli 2007. De vergunning betreft de oprichting van een varkenshouderij met ruim 16.000 dierplaatsen en een uitbreiding van het bebouwde oppervlak met ongeveer 18.000 m2. De vergunning omvat ook de opslag van verschillende stoffen, waaronder drijfmest en veevoeder. De appellanten, omwonenden van de voorgenomen varkenshouderij, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar het college heeft hun bezwaar op 15 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard. De appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat de varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor hun leefomgeving en ecologische waarden. De Raad van State heeft op 25 februari 2009 geoordeeld dat de appellanten ten onrechte niet als belanghebbenden zijn aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de afstand tussen de percelen van de appellanten en de varkenshouderij, evenals de omvang van de activiteit, voldoende aanleiding geven om hen als belanghebbenden te beschouwen. Het besluit van het college is vernietigd, en het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van omwonenden bij besluiten die hun directe leefomgeving kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

200801522/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) vergunning krachtens artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend aan [vergunninghoudster] ten behoeve van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2009, waar [appellanten], bijgestaan door P.J.M. van Leest, en het college, vertegenwoordigd door M. Uittenbosch en P.J. van der Linden, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster] daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, bijgestaan door [directeur] van [vergunninghoudster], en ir. A.C.H.M. Commissaris, werkzaam bij ZLTO Advies te Tilburg.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat het college bij het bestreden besluit ten onrechte hun bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij vrezen dat de varkenshouderij nadelige gevolgen zal hebben voor hun directe leefomgeving en voor de ecologische waarden op hun percelen en in de nabijgelegen natuurgebieden. Zij zijn van mening dat zij als belanghebbende hadden moeten worden aangemerkt mede gezien de afstanden tussen de varkenshouderij en hun percelen, welke afstanden volgens hen ongeveer 265 onderscheidenlijk 360 meter bedragen.
2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellanten] niet als belanghebbende bij het besluit omtrent verlening van de vergunning konden worden aangemerkt, en daarom niet in hun bezwaren konden worden ontvangen. Daarbij wijst het college zowel op de afstanden tussen de percelen van [appellanten] en de betrokken beschermde gebieden, welke afstanden volgens het college ongeveer 2350 onderscheidenlijk 2500 meter bedragen, als op de afstanden tussen, enerzijds, de stankgevoelige objecten op de percelen van [appellanten] en, anderzijds, de emissiepunten van de varkenshouderij, zoals die zijn opgenomen in de aanvraag om vergunning op grond van de Wet milieubeheer die ten behoeve van de varkenshouderij is ingediend. Laatstbedoelde afstanden bedragen volgens het college ongeveer 410 onderscheidenlijk 540 meter.
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. Blijkens de stukken en de ter zitting door partijen overgelegde kaarten bedragen de afstanden tussen de grenzen van de percelen van [appellanten] en de op te richten varkenshouderij onderscheidenlijk ongeveer 260 en 360 meter. De varkenshouderij zal volgens de op 11 juli 2007 verleende vergunning ruim 16.000 dierplaatsen omvatten. De vergunning ziet verder op vergroting van het bebouwde oppervlak met ongeveer 18.000 m2 alsmede op de opslag van onder meer drijfmest, veevoeder, afvalstoffen, zwavelzuur en kadavers.
Gezien de juistgenoemde afstanden en gelet op de omvang van de activiteit waarop de vergunning betrekking heeft, acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat deze mogelijk nadelige gevolgen zal kunnen hebben ter plaatse van de percelen van [appellanten], zodat hun belang rechtstreeks bij het besluit omtrent verlening van de vergunning was betrokken. Hieruit volgt dat het college hen ten onrechte niet in hun bezwaren heeft ontvangen.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit is genomen in strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van 15 januari 2008 wegens strijd met de genoemde bepaling dient te worden vernietigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 januari 2008, kenmerk 1322738/1363975;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 673,79 (zegge: zeshonderddrieënzeventig euro en negenenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
568.