200809156/2/M1.
Datum uitspraak: 20 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Dorpsraad Wijk aan Zee, gevestigd te Wijk aan Zee, gemeente Beverwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corus Staal B.V., gevestigd te Velsen-Noord, gemeente Velsen,
3. de regionaal inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Noord-West,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) de bij besluit van 16 januari 2007 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corus Staal B.V. (hierna: Corus) verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een geïntegreerd staalbedrijf aan de Wenckbachstraat 1 te Velsen-Noord gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Dorpsraad Wijk aan Zee (hierna: de dorpsraad) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, Corus bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2008, en de regionaal inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Noord-West (hierna: de inspecteur) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2008, beroep ingesteld. Corus heeft haar beroep aangevuld bij brief van 23 januari 2009. De inspecteur heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 23 januari 2009.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de dorpsraad de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2008, heeft Corus de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2009, heeft de inspecteur de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 februari 2009, waar de dorpsraad, vertegenwoordigd door [waarnemend secretaris] van de dorpsraad, Corus, vertegenwoordigd door mr. M.T.H. de Gaay Fortman en mr. M. Brans, beiden advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], beiden werkzaam bij Corus, de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. E. Koornwinder, mr. C.H.P. Reijnders, ir. B.R. Keller, allen werkzaam bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.T. de Grunt, ing. W. Bakker, G.A. Rurup en R.M. de Vogel, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van Corus heeft betrekking op de gevolgde procedure en op de vergunningvoorschriften 0.1.17.H, 0.4.13.H, 1.1.5.H, 1.1.5.-Extra 1 en 1.1.5.H-Extra 2, 1.2.13.H en 1.4.4.H. De verzoeken van de inspecteur en de dorpsraad hebben betrekking op het inzetten van interne afvalstoffen.
2.3. Bij uitspraak van 28 mei 2008 in zaak nr. 200701617/1 heeft de Afdeling de bij besluit van 16 januari 2007 aan Corus verleende revisievergunning gedeeltelijk vernietigd. Bij het besluit 28 oktober 2008 heeft het college enkele voorschriften verbonden aan het besluit van 16 januari 2007 gewijzigd en aan dit besluit nieuwe voorschriften verbonden.
2.4. Corus voert aan dat het besluit van 28 oktober 2008 onzorgvuldig is genomen, omdat bij de voorbereiding van dit besluit niet opnieuw een ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd en geen mogelijkheid is geboden tot het inbrengen van zienswijzen. Dit terwijl aan dit besluit een nieuw onderzoeksrapport ten grondslag is gelegd, aldus Corus. Het door het college met haar gepleegde overleg is volgens haar onvoldoende.
2.4.1. De voorzitter overweegt dat het bevoegd gezag in beginsel terug kan vallen op de aan een vernietigd besluit ten grondslag liggende procedure. De Afdeling heeft het college in haar uitspraak van 28 mei 2008 in zaak nr.
200701617/1opgedragen binnen 20 weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Uit de stukken, waaronder de brief waarbij Corus haar beroep heeft aangevuld, en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college, mede in het licht van deze termijn, vrij intensief met Corus heeft overlegd. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.5. Corus voert aan dat het voor haar niet mogelijk is in 2009 de extra metingen uit te voeren die op grond van vergunningvoorschrift 0.1.17.H vereist zijn, omdat zij daarvoor onvoldoende daartoe gekwalificeerd personeel heeft.
2.5.1. De voorzitter stelt vast dat dit door het college niet is bestreden, maar dat het college van oordeel is dat het ontbreken van voldoende personeel voor risico van Corus behoort te komen. De voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Corus voert aan dat onvoldoende gemotiveerd is wat als feitelijk geurhinderniveau voor Velsen-Noord moet worden beschouwd. Het effect van de in vergunningvoorschrift 0.4.13.H, onder b, voorgeschreven maatregel om rookgascondensatie in de granulatieschoorstenen van Hoogovens 6 en 7 aan te brengen, is volgens haar onvoldoende zeker. Het college had haar enkel de algemene onderzoeksverplichting, zoals die is opgenomen onder d tot en met j van vergunningvoorschrift 0.4.13.H, kunnen opleggen, aldus Corus.
2.6.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gezamenlijke conclusie van het rapport van Tauw van 26 september 2008 en het in reactie op dit rapport uitgebrachte rapport van Haskoning Nederland B.V. van 20 januari 2009 is dat het positieve effect van rookgascondensatie in de granulatieschoorstenen op vermindering van geurhinder in de omgeving onvoldoende zeker is en dat onvoldoende informatie bestaat over de economische haalbaarheid van deze maatregel. Gelet hierop lijkt het verrichten van onderzoek, zoals voorgeschreven in vergunningvoorschrift 0.4.13.H, onder d tot en met j, op zijn plaats. De voorzitter ziet overigens, gelet op het feit dat rookgascondensatie eerst op 1 januari 2012 moet zijn aangebracht, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.7. Corus keert zich tegen vergunningvoorschrift 1.1.5.H voor zover daarin voor de schoorsteen van elektrofilters 11, 21 en 31 (ruimteontstoffing) een emissieconcentratiegrenswaarde voor stof van 10 mg/m³ en een emissieconcentratiestreefwaarde voor stof van 5 mg/m³ stof zijn opgenomen die gelden vanaf 1 december 2010. Het college heeft volgens Corus erkend dat het niet mogelijk is de belasting van de bestaande elektrofilters te verminderen dan wel de werking daarvan te verbeteren, zodat haar door het stellen van deze grenswaarde en deze streefwaarde impliciet de verplichting wordt opgelegd een doekfilter bij de elektrofilters te installeren.
2.7.1. Uit door Corus verricht onderzoek naar de mogelijkheden van het toepassen van doekfilters ter vervanging van de elektrofilters is naar voren gekomen dat doekfilters toepasbaar zijn. Corus heeft echter kanttekeningen geplaatst bij de kosteneffectiviteit van deze maatregel. Ook heeft Corus aangevoerd dat deze maatregel niet noodzakelijk is om te voldoen aan de toepassing van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken. Dit is door het college bestreden. De vraag of de maatregel overeenkomt met de toepassing van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken, leent zich niet voor de behandeling in deze procedure. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Vergunningvoorschrift 1.1.5.H-Extra 1, onder f, luidt: "Uiterlijk op 1 december 2010 moet vergunninghoudster een proefinstallatie als bedoeld onder c in werking hebben, die voldoet aan het goedgekeurde voorstel en eventuele nadere eisen."
2.8.1. Ter zitting heeft het college verklaard dat het bij nadere beschouwing in hernieuwd overleg met Corus, gelet op de door Corus benodigde tijd, de voorkeur verdient dat in vergunningvoorschrift 1.1.5.H-Extra 1, onder f, 'een proefinstallatie als bedoeld onder c in werking hebben' wordt vervangen door 'een aanvang hebben genomen met de realisatie van een proefinstallatie als bedoeld onder c'. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.9. Ingevolge vergunningvoorschrift 1.2.13.H, voor zover thans van belang, mag per batterijgroep de totale emissie op enige plaats tussen de ankerstijlen, aan de kooks- en machinezijde samen, het emissiekengetal 10 niet overschrijden. Met ingang van 1 januari 2011 mag de betreffende emissie het emissiekengetal 5 niet overschrijden.
2.9.1. Corus voert aan dat het in dit vergunningvoorschrift opgelegde emissiekengetal 5 verder gaat dan overeenkomt met de toepassing van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken en dat zij daaraan ook niet kan voldoen.
2.9.2. De voorzitter overweegt dat door Corus niet is bestreden dat het emissiekengetal 10 haalbaar is. De vraag of aan emissiekengetal 5 kan worden voldaan, kan worden behandeld in de hoofdzaak, nu aan deze eis pas hoeft te worden voldaan per 1 januari 2011. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.10. Ingevolge vergunningvoorschrift 1.4.4.H, onder a, moet door vergunninghoudster voor 1 april 2009 schriftelijk aan gedeputeerde staten deugdelijk gemotiveerd worden aangegeven of ketel 15 en ketel 16 worden vervangen door nieuwe ketels of dat de ketels worden aangepast.
2.10.1. Ter zitting heeft het college verklaard dat het bij nadere beschouwing in hernieuwd overleg met Corus, gelet op de door Corus benodigde tijd, de voorkeur verdient dat in vergunningvoorschrift 1.4.4.H, onder a, de datum '1 april 2009' wordt vervangen door '1 oktober 2009'. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.11. Ten aanzien van de inzet van afvalstoffen voert de dorpsraad aan dat de inzet van afvalstoffen zonder toepassing van een doekfilter leidt tot een toename van de emissie van zware metalen.
2.11.1. De voorzitter overweegt dat in voorschrift 0.3.1.H van het besluit van 28 oktober 2008 is opgenomen dat de inrichting in werking moet zijn overeenkomstig het acceptatieplan van 25 september 2008. Ook zijn in voorschrift 0.3.7.H van dat besluit concentratiegrenswaarden opgenomen. In vergunningvoorschrift 0.3.11.H is ten slotte een minimaal hergebruikspercentage van 20% voorgeschreven. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat wanneer de afvalstoffen niet in de inrichting toegepast kunnen worden, deze gestort zouden moeten worden, vermoedelijk in het buitenland, hetgeen ook milieuhygiënische bezwaren met zich brengt. Gelet hierop ziet de voorzitter, in afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.11.2. Het verzoek van de inspecteur ten aanzien van de inzet van afvalstoffen heeft, zoals uit het verhandelde ter zitting is gebleken, slechts betrekking op een beperkt deel van de afvalstoffen die intern bij Corus vrijkomen. De inspecteur voert aan dat hij aan de hand van de door Corus verstrekte gegevens heeft berekend dat door het aanscherpen van de acceptatiecriteria van lood- en cadmiumconcentraties in afvalstromen, de emissies van deze metalen tussen 32 en 42% kunnen worden verminderd, terwijl daarbij nog geen 10% minder interne afvalstoffen hoeven te worden ingezet.
2.11.3. De voorzitter stelt vast dat de emissiegrenswaarden voor cadmium en lood welke zijn opgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn lucht, nog steeds worden overschreden. Gelet hierop ligt het voor de hand dat binnen bepaalde tijd tussen het college, Corus en de inspecteur overleg plaatsvindt over de vraag of het mogelijk is om de emissies van lood en cadmium te reduceren door het niet verwerken van de door de inspecteur bedoelde stoffen. De voorzitter ziet echter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ook in zoverre af te wijzen, nu Corus onvoldoende gelegenheid heeft gehad te reageren op de berekeningen van de inspecteur, zodat onduidelijk is wat de gevolgen voor de bedrijfsvoering van Corus zouden zijn wanneer zij de inzet van interne afvalstoffen op de door de inspecteur aangegeven wijze zou beperken.
2.12. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van de vergunningvoorschriften 0.1.17.H, 1.1.5.H, 1.1.5.H-Extra 1, onder f, en 1.4.4.H, onder a, de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen. Ten aanzien van het niet ter inzage leggen van een ontwerp van het besluit, de inzet van afvalstoffen en de vergunningvoorschriften 0.4.13.H, 1.1.5.H-Extra 2 en 1.2.13.H bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.13. Het college dient ten aanzien van Corus op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 28 oktober 2008, kenmerk 2008-39093, voor zover het betreft de vergunningvoorschriften 0.1.17.H en 1.1.5.H, dit laatste vergunningvoorschrift slechts voor zover dit betrekking heeft op de schoorsteen van elektrofilters 11, 21 en 31 (ruimteontstoffing);
II. treft de voorlopige voorziening dat vergunningvoorschrift 1.1.5.H-Extra 1, onder f, als volgt komt te luiden: "Uiterlijk op 1 december 2010 moet vergunninghoudster een aanvang hebben genomen met de realisatie van een proefinstallatie als bedoeld onder c, die voldoet aan het goedgekeurde voorstel en eventuele nadere eisen.";
III. treft de voorlopige voorziening dat vergunningvoorschrift 1.4.4.H, onder a, als volgt komt te luiden: "Voor 1 oktober 2009 moet door vergunninghoudster schriftelijk aan gedeputeerde staten deugdelijk gemotiveerd worden aangegeven of ketel 15 en ketel 16 worden vervangen door nieuwe ketels of dat de ketels worden aangepast.";
IV. wijst de verzoeken voor het overige af;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corus Staal B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corus Staal B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Noord-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corus Staal B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009