ECLI:NL:RVS:2009:BH3987

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801461/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C.W. Mouton
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • T.C. Leemans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verlening van een revisievergunning voor een varkens- en rundveehouderij in het kader van de Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om de verlening van een revisievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden voor een varkens- en rundveehouderij. De vergunning werd verleend op 15 januari 2008 en op 22 januari 2008 ter inzage gelegd. Tegen deze beslissing heeft de appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant vreesde dat de gewassen op een nabijgelegen perceel schade zouden ondervinden door ammoniakemissie van de inrichting. Hij stelde dat er onvoldoende afstand was gehouden tussen zijn perceel en de dichtstbijzijnde stal van de veehouderij. Tijdens de zitting op 29 januari 2009 trok de appellant zijn beroepsgrond met betrekking tot luchtkwaliteit in, maar bleef bij zijn bezwaren over de afstand en de schade aan zijn gewassen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de appellant niet had aangetoond dat hij concrete plannen had voor het telen van gewassen die gevoelig zijn voor ammoniak. Het college had volgens de Afdeling voldoende beoordelingsvrijheid bij de beslissing om de vergunning te verlenen. De appellant voerde verder aan dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de beste beschikbare technieken werden toegepast in de stallen. De Afdeling oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de vergunning kon worden verleend, omdat de beste beschikbare technieken werden toegepast en de vergunning niet in strijd was met de Wet milieubeheer.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond, wat betekent dat de verleende vergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van het college bij het verlenen van vergunningen en de noodzaak voor appellanten om concrete plannen en onderbouwing te presenteren als zij bezwaar maken tegen dergelijke besluiten.

Uitspraak

200801461/1/M2.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkens- en rundveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 22 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] (hierna: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door drs. E.M. Korevaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. van Laerhoven-van Veen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond met betrekking tot luchtkwaliteit ingetrokken.
2.2. [appellant] vreest dat gewassen die hij op een dichtbij de inrichting gelegen perceel (hierna: het perceel) wil telen schade zullen ondervinden door de directe opname uit de lucht van ammoniak. Volgens hem is in het bestreden besluit onvoldoende afstand in acht genomen tussen het perceel en de meest nabij gelegen stal van de inrichting. [appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat het college redelijkerwijs had moeten weten dat hij het perceel nodig heeft in verband met wisselend grondgebruik.
2.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op het perceel geen gewassen worden geteeld en dat het perceel de afgelopen vier jaar als weidegrond is gebruikt. [appellant] heeft in de zienswijze tegen het ontwerpbesluit niet kenbaar gemaakt dat hij concrete plannen had om op het perceel groente, fruit of kruiden te telen die gevoelig zijn voor schade door de directe opname uit de lucht van ammoniak. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat hij dergelijke plannen had. In zoverre is niet gebleken dat zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een als redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling voordeed, die het college uit hoofde van artikel 8.8, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer bij de beslissing op de aanvraag had dienen te betrekken. Deze grond faalt.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.4. [appellant] betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat in de stallen ter beperking van ammoniakemissie de beste beschikbare technieken worden toegepast. In algemene zin voert hij op dit punt aan dat het college niet kon volstaan met een verwijzing naar het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: het Besluit huisvesting), omdat het Besluit huisvesting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet in werking was getreden.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr.
200708807/1) moet artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3, derde lid, tweede volzin, van de Wet ammoniak en veehouderij, gelet op het gestelde in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2006/07, 30 654, nr. 22) zo worden uitgelegd dat de beste beschikbare technieken worden toegepast wanneer de maximale emissiewaarden, bedoeld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij - ten tijde van het nemen van het bestreden besluit opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij - niet worden overschreden.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4.2. [appellant] voert met betrekking tot de stallen 1 en 6 meer specifiek aan dat het feit dat voor de daarin gehouden categorieën dieren in bijlage 1 van het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarden zijn gesteld, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat in deze stallen de beste beschikbare technieken worden toegepast.
2.4.3. Het college voert aan dat zowel in de Oplegnotitie bij de BREF voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 30 juli 2007; hierna: de Oplegnotitie) als in de nota van toelichting bij het Besluit huisvesting wordt gesteld dat voor diercategorieën waarvoor in bijlage 1 van het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarde is opgenomen, traditionele huisvestingssystemen kunnen worden aangemerkt als de beste beschikbare technieken.
2.4.4. Ingevolge artikel 1, eerste en derde lid, van de Regeling aanwijzing BBT-documenten, in samenhang bezien met tabel 2 van de bijlage bij deze regeling, moet het college bij de bepaling van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken, wat betreft het houden van pluimvee en varkens, rekening houden met de Oplegnotitie.
2.4.5. In stal 1 worden, voor zover hier van belang, twee dekberen gehouden en in stal 6 worden 40 stuks overig rundvee ouder dan 2 jaar gehouden. Stal 6 en het desbetreffende gedeelte van stal 1 zijn traditionele huisvestingssystemen.
In paragraaf 5.3.1 van de Oplegnotitie is, voor zover hier van belang, vermeld dat voor diercategorieën waarvoor het BREF-document Intensieve pluimvee- en varkenshouderij geen technieken bevat en bijlage 1 van het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarden geeft, onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn en elk huisvestingssysteem kan worden aangemerkt als beste beschikbare techniek.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij zijn beoordeling in zoverre niet van de Oplegnotitie heeft mogen uitgaan. Het voornoemde BREF-document heeft geen betrekking op het houden van dekberen en in bijlage 1 van het Besluit huisvesting is voor deze diercategorie geen maximale emissiewaarde gesteld. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de dekberen worden gehouden in een huisvestingssysteem dat kan worden aangemerkt als de voor deze diercategorie in aanmerking komende beste beschikbare techniek.
In de nota van toelichting bij het Besluit huisvesting is vermeld dat een maximale emissiewaarde is gesteld voor alle diercategorieën waar dit mogelijk is. Het stellen van een maximale emissiewaarde is mogelijk geacht indien meerdere emissiearme technieken beschikbaar zijn, die technieken op lange termijn breed toepasbaar zijn en die technieken economisch en technisch haalbaar zijn in de desbetreffende veehouderijsector (Stb. 2005, 675, blz. 7 en 15-17). In bijlage 1 van het Besluit huisvesting is geen maximale emissiewaarde opgenomen voor overig rundvee ouder dan 2 jaar. Uit de aangehaalde passage uit de nota van toelichting moet worden afgeleid dat het niet mogelijk is geweest een maximale emissiewaarde te stellen voor deze diercategorie omdat er niet meerdere emissiearme, op lange termijn breed toepasbare en economisch en technisch haalbare technieken beschikbaar zijn. Ook anderszins is de Afdeling niet gebleken van aanknopingspunten voor het oordeel dat traditionele huisvestingssystemen niet kunnen worden gekwalificeerd als de voor overig rundvee ouder dan 2 jaar in aanmerking komende beste beschikbare technieken.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.C. Leemans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Leemans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
442.