ECLI:NL:RVS:2009:BH3991

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803795/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor legalisering van niet-vergunde bouwwerken in het buitengebied

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Bergen om een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het veranderen van een bijboet, garage en de eerste verdieping van een stolp op het perceel Baakmeerdijk 6, 10, 8a t/m 8d te Bergen. Het college had op 12 december 2006 besloten om de gevraagde vergunningen te weigeren, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 10 juli 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank Alkmaar bevestigde op 7 april 2008 deze beslissing, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de bouwaanvraag betrekking had op de legalisering van bouwkundige voorzieningen die zonder vergunning waren gerealiseerd. Het perceel had de bestemming 'Woondoeleinden' volgens het bestemmingsplan 'Weidegebied', maar de gerealiseerde bouwwerken bevonden zich buiten het aangegeven bouwvlak. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bouwwerken in strijd waren met het bestemmingsplan en dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling had kunnen weigeren. De Raad van State bevestigde dat het gemeentelijk en provinciaal beleid gericht is op terughoudendheid bij het legaliseren van niet-agrarische woningen in het buitengebied, om verdichting en verstening te voorkomen.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200803795/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 april 2008 in zaak nr. 07/2197 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) [appellant] vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het veranderen van een bijboet, garage en 1e verdieping van een stolp op het perceel Baakmeerdijk 6, 10, 8a t/m 8d te Bergen.
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2008, verzonden op 17 april 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.T. van Eyk van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bouwaanvraag ziet, voor zover thans van belang, op legalisering van de zonder daartoe strekkende bouwvergunning gerealiseerde bouwkundige voorzieningen in de bijboet en de garage op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Weidegebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 5, lid A (doeleindenomschrijving), van de planvoorschriften zijn de aldus op de kaart aangewezen gronden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, voor zover thans van belang, bestemd voor woningen alsmede voor het behoud van als zodanig aangeduide stolpvormige bebouwing met de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen.
Ingevolge artikel 5, lid B, aanhef en onder a (voorschriften inzake het bouwen) mag op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bebouwing ten dienste van de aldaar genoemde doeleinden worden opgericht met dien verstande dat de woningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de kaart(en) aangegeven bouwvlakken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan wat betreft de garage en de bijboet in strijd is met het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat de garage en de bijboet in aanmerking dienen te komen voor legalisering op grond van het zogenoemde legaliseringsprincipe als neergelegd in artikel 3, lid D, onder a (beschrijving in hoofdlijnen), van de planvoorschriften.
2.3.1. Ingevolge artikel 3, lid D, onder a (beschrijving in hoofdlijnen) heeft het landelijk gebied in beperkte mate een woonfunctie. Bestaande woningen worden daarom in planologisch opzicht niet negatief benaderd en komen - in navolging van het bestemmingsplan "Solitaire Bebouwing Buitengebied" - voor een legaliserende bestemming in aanmerking.
2.3.2. Omstreeks 1990 zijn op het perceel twee woningen opgericht in afwijking van de bij besluit van 4 oktober 1982 verleende bouwvergunning voor het bouwen van een kleinveestal, door partijen aangeduid als bijboet, en een garage. Beide gebouwen zijn, anders dan [appellant] betoogt, buiten het op de van het bestemmingsplan deel uitmakende plankaart aangegeven "Bouwvlak woondoeleinden" gesitueerd, hetgeen in strijd is met artikel 5, lid B, onder a, van de planvoorschriften.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 januari 2004 in zaak nr.
200304736/1) geeft een beschrijving in hoofdlijnen de wijze weer waarop de doeleinden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Weliswaar is een beschrijving in hoofdlijnen - mits duidelijk en concreet geformuleerd - in beginsel geschikt om als aanvullend toetsingskader voor bouwaanvragen te dienen, doch een dergelijke toetsing kan er niet toe leiden dat een concreet bebouwingsvoorschrift uit het bestemmingsplan opzij gezet kan worden.
Nu de twee woningen in strijd zijn met artikel 5, lid B, onder a, van de planvoorschriften, heeft de rechtbank reeds daarom terecht niet de betekenis aan artikel 3, lid D, onder a (beschrijving in hoofdlijnen), van de planvoorschriften toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien. De door hem aangevoerde omstandigheid dat in een eerder geval sprake was van een kennelijke verschrijving op de plankaart, doet daar niet aan af. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling voor de bouwaanvraag heeft kunnen weigeren.
2.4.1. Dit betoog faalt. Aan de weigering de gevraagde vrijstelling te verlenen heeft het college ten grondslag gelegd dat het gemeentelijk en provinciaal beleid erop is gericht terughoudend te zijn met het toevoegen dan wel legaliseren van niet-agrarische woningen in het buitengebied ter voorkoming van verdichting en verstening daarvan. Dit standpunt van het college kan niet onredelijk worden geacht. Het betoog van [appellant] dat de garage en de bijboet in het bestemmingsplan ten onrechte niet als woningen zijn gelegaliseerd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hij dit in die bestemmingsplanprocedure aan de orde had moeten stellen en hij ter zitting te kennen heeft gegeven dit te hebben nagelaten. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling voor de bouwaanvraag heeft kunnen weigeren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient voor zover aangevallen te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
270-543.