ECLI:NL:RVS:2009:BH4003

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802057/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • H. Borstlap
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen instemming saneringsplan door college van burgemeester en wethouders van Zaanstad

In deze zaak heeft de stichting Stichting Houd Assendelft Natuurlijk beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, dat op 19 februari 2008 instemde met een saneringsplan voor de locatie Waterschouw. Dit besluit werd op 21 februari 2008 ter inzage gelegd. De stichting betoogde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met mogelijke schade door grondwateronttrekking aan nabijgelegen woningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 januari 2009 behandeld. De stichting werd vertegenwoordigd door mr. ing. E. de Vilder, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. C. Laan, bijgestaan door ing. A.J. de Laat. De belanghebbende partij werd vertegenwoordigd door mr. A. Drahmann.

De Afdeling overwoog dat de stichting wel degelijk als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat haar belangen rechtstreeks betrokken waren bij het besluit. De stichting voerde aan dat het college niet voldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de sanering voor de leefbaarheid in het gebied. De Afdeling oordeelde dat de beroepsgronden van de stichting niet opgingen, omdat de door haar aangevoerde argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van het saneringsplan. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid met het saneringsplan had kunnen instemmen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en op 25 februari 2009 openbaar gemaakt.

Uitspraak

200802057/1/M2.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Houd Assendelft Natuurlijk, gevestigd te Assendelft, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) ingestemd met het door [belanghebbende] ingediende saneringsplan voor de locatie Waterschouw, gelegen achter het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 21 februari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Houd Assendelft Natuurlijk (hierna: Houd Assendelft Natuurlijk) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Houd Assendelft Natuurlijk en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2009, waar Houd Assendelft Natuurlijk, vertegenwoordigd door mr. ing. E. de Vilder, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Laan, bijgestaan door ing. A.J. de Laat, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A. Drahmann, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [belanghebbende] stelt dat de door Houd Assendelft Natuurlijk bij nadere memorie van 7 januari 2009 aangevoerde gronden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dienen te blijven.
De Afdeling overweegt dat de betrokken gronden een nadere uitwerking zijn van een deel van het beroepschrift. De gronden zijn verder niet van zodanige aard dat het voor de andere partijen redelijkerwijs niet mogelijk was om daar ter zitting op te reageren, hetgeen zij ook hebben gedaan. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding deze gronden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.
2.2. Het college en [belanghebbende] betogen dat Houd Assendelft Natuurlijk geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat voor haar geen beroep openstond tegen het bestreden besluit.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Wet bodembescherming beroep bij de Afdeling instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Op grond van artikel 2 van haar statuten heeft Houd Assendelft Natuurlijk ten doel om in het buitengebied (achter de Dorpsstraat 279 tot en met 315) van Assendelft (gemeente Zaanstad) de huidige bestemming en functies te handhaven teneinde het bestaande open en landelijk karakter van het gebied te waarborgen en de leefbaarheid te beschermen. Dit belang wordt ook blijkens de feitelijke werkzaamheden van Houd Assendelft Natuurlijk - waarvan ter zitting is gebleken dat deze onder meer bestaan uit het voeren van campagne tot behoud van het in de statuten genoemde gebied via lokale media en politiek - door haar in het bijzonder behartigt. Aannemelijk is dat de betrokken bodemverontreiniging en de sanering daarvan gevolgen kunnen hebben voor de leefbaarheid van het in de statuten genoemde gebied, zodat het belang van Houd Assendelft Natuurlijk ook rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Houd Assendelft Natuurlijk is dan ook belanghebbende in de zin van 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het college en [belanghebbende] stellen dat een aantal van de beroepsgronden op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.3.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Dit artikel moet, gezien de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2003/2004, 29421, nr. 3, blz. 7 en Kamerstukken II, 2004/2005, 29421, nr. 11), aldus worden uitgelegd dat een belanghebbende slechts beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten over dat onderdeel geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.
2.3.2. Het bestreden besluit bevat een beslissing krachtens artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming over instemming met het ingediende saneringsplan. Deze beslissing bevat voor zover het gaat om de toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht geen afzonderlijke besluitonderdelen. Houd Assendelft Natuurlijk heeft met betrekking tot deze beslissing een zienswijze naar voren gebracht. Er bestaat dan ook geen aanleiding om haar beroep op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Deze bepaling staat er, anders dan het college en [belanghebbende] wellicht menen, niet aan in de weg dat tegen een in de zienswijzenfase aan de orde gesteld besluitonderdeel in beroep nieuwe gronden worden aangevoerd.
2.4. Houd Assendelft Natuurlijk stelt dat het college bij het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met mogelijke schade als gevolg van grondwateronttrekking in het kader van de sanering aan de houten fundering van nabij de saneringslocatie gelegen woningen. Uit het feit dat in de Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006 is bepaald dat het saneringsplan mede een beschrijving dient te bevatten van de te treffen (geo)hydrologische en technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving, leidt Houd Assendelft Natuurlijk af dat dit een aspect betreft waarmee het college rekening had moeten houden bij het nemen van het bestreden besluit.
2.4.1. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;
c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de Wet bodembescherming, voor zover thans van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming, voor zover thans van belang, behoeft het saneringsplan de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde.
Ingevolge artikel 88, eerste en achtste lid, van de Wet bodembescherming en artikel 1 van het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming, in samenhang bezien, wordt de gemeente Zaanstad gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van onder meer artikel 39 van de Wet bodembescherming.
2.4.2. Bij een besluit krachtens artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming over de instemming met een saneringsplan staat slechts ter beoordeling of de voorgestelde sanering voldoet aan de bij of krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming gestelde regels. In het eerste lid van dit artikel zijn de criteria genoemd waaraan de (uitvoering van de) sanering moet voldoen. Hetgeen Houd Assendelft Natuurlijk aanvoert met betrekking tot mogelijke schade aan de houten fundering van nabij de saneringslocatie gelegen woningen heeft geen betrekking op deze criteria en geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met het saneringsplan heeft kunnen instemmen. De door Houd Assendelft Natuurlijk genoemde bepaling van de Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006 doet in dit verband niet ter zake, aangezien deze bepaling geen krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming vastgestelde regel inhoudt. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. Houd Assendelft Natuurlijk stelt dat de aanvoer van zand in het kader van de sanering dient plaats te vinden met behulp van pijpleidingen in plaats van vrachtwagens. Zij stelt verder dat voor het nieuwbouwproject ten behoeve waarvan de sanering plaatsvindt nog niet de vereiste planologische toestemming is verleend.
Ook deze gronden hebben geen betrekking op de in artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming genoemde criteria, zodat zij evenmin aanleiding voor het oordeel geven dat het college niet in redelijkheid met het saneringsplan heeft kunnen instemmen. Deze beroepsgronden falen.
2.6. Houd Assendelft Natuurlijk stelt dat de bodemonderzoeken waarop het saneringsplan en het bestreden besluit zijn gebaseerd onvolledig en ondeugdelijk zijn. Volgens haar had in het kader van de afbakening van het verontreinigde gebied een naast de saneringslocatie gelegen weiland nader moeten worden onderzocht. Verder had het college volgens Houd Assendelft Natuurlijk een bodemonderzoek van milieubureau Wareco van 18 oktober 1995 bij de beoordeling moeten betrekken. Zij voert voorts aan dat door [belanghebbende] bij de melding op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming overgelegde onderzoeken van Heijmans Infratechniek B.V. naar de aanwezigheid van metalen vaten in de bodem onzorgvuldig zijn uitgevoerd en dat met het bestreden besluit ten onrechte wordt toegestaan dat naar deze aanwezigheid tijdens de sanering aanvullend onderzoek wordt gedaan. Indien daadwerkelijk vaten worden aangetroffen, biedt het hierop betrekking hebbende voorschrift 20 van het bestreden besluit onvoldoende bescherming, aldus Houd Assendelft Natuurlijk.
2.6.1. Ingevolge voorschrift 20 dient, als bij aangetroffen vaten in de ondergrond blijkt dat ter plaatse de grond en/of het grondwater zodanig is verontreinigd dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, aanvullend te worden gesaneerd overeenkomstig de doelstellingen uit het saneringsplan.
2.6.2. De Afdeling stelt vast dat het college op 13 december 2006 een besluit heeft genomen over de ernst van de betrokken verontreinigingen en de spoedeisendheid van sanering daarvan. Daarbij is de omvang van de verontreinigingen vastgesteld. Het besluit van 13 december 2006 is onherroepelijk. In de huidige procedure kan de afbakening van het verontreinigde gebied niet meer aan de orde zijn. Het college heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderzoek van Wareco uit 1995 gedateerd is en om die reden buiten beschouwing kon blijven. Een beoordeling van de door Houd Assendelft Natuurlijk genoemde onderzoeken van Heijmans Infratechniek B.V. kan in deze procedure achterwege blijven. Naar aanleiding van adviezen van de onderzoeksbureaus T&A Survey B.V. en Fugro Ingenieursbureau B.V. is het saneringsplan aangevuld met een voorstel om tijdens de sanering nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van metalen vaten. De in dit voorstel opgenomen onderzoeksstrategie is door Fugro Ingenieursbureau B.V. positief beoordeeld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid kunnen toestaan dat met betrekking tot dit aspect tijdens de sanering nader onderzoek plaatsvindt. Bezien in samenhang met het saneringsplan, waarin is vermeld dat gesaneerd wordt tot Bodemgebruikswaarde 1, beschrijft voorschrift 20 voldoende duidelijk wanneer en hoe bij het aantreffen van vaten in de bodem aanvullend gesaneerd moet worden. Indien, zoals Houd Assendelft Natuurlijk kennelijk vreest, een zodanige verontreiniging in verband met de aanwezigheid van vaten wordt aangetroffen dat voor de gehele saneringslocatie mogelijk een andere saneringsvariant noodzakelijk is, zal dit ingevolge voorschrift 2 van het bestreden besluit als een onvoorziene omstandigheid bij het college moeten worden gemeld. Aan de hand van die melding kan het college vervolgens beoordelen of het saneringsplan dient te worden aangepast. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Houd Assendelft Natuurlijk heeft zich wat betreft haar overige beroepsgronden beperkt tot een nagenoeg woordelijke herhaling van de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijze. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie daarop gegeven. Houd Assendelft Natuurlijk heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook voor het overige bestaat voor dat oordeel geen grond. Deze beroepsgronden falen.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
462.