ECLI:NL:RVS:2009:BH4004

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804670/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten van Drenthe

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Het wijzigingsplan betreft een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan 'Erica, linten Ericasestraat/Kerkweg en Verlengde Vaart', dat op 4 maart 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Emmen is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten heeft op 18 april 2008 besloten goedkeuring te verlenen aan dit wijzigingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten, bewoners van Erica, beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat zij van mening zijn dat het wijzigingsplan hun woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze aantast door onder andere geurhinder en een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 januari 2009 behandeld. De appellanten hebben aangevoerd dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsregels in het bestemmingsplan en dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend. De Afdeling overweegt dat het college bij de goedkeuring van het wijzigingsplan moet toetsen of aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan en of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de geldende regelgeving en dat de bezwaren van appellanten niet gegrond zijn.

De Afdeling wijst erop dat er een milieuvergunning is verleend voor de uitbreiding van de veehouderij, die in rechte onaantastbaar is. De Afdeling concludeert dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van appellanten niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200804670/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Erica, gemeente Emmen,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2008, kenmerk RO/2008005068, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 4 maart 2008 vastgestelde plan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Erica, linten Ericasestraat/Kerkweg en Verlengde Vaart" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2009, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
ing. F. de Jonge en ing. J. Dozeman, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [partij], als partijen zijn gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het wijzigingsplan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het wijzigingsplan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in een vergroting van het agrarisch bouwvlak van [maatschap] op het perceel [locatie] van 1,1 hectare tot 1,3 hectare. Met het wijzigingsplan wordt beoogd de bouw van een nieuwe vleeskuikenstal mogelijk te maken.
2.3. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring aan het wijzigingsplan heeft verleend.
2.4. [appellanten] voeren aan dat het wijzigingsplan in strijd met de wijzigingsregels in het bestemmingsplan is vastgesteld en dat het wijzigingsplan hun woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze aantast. Zij betogen in dit kader dat het wijzigingsplan onaanvaardbare geurhinder en een ernstige aantasting van de luchtkwaliteit met zich brengt.
2.4.1. Ingevolge artikel 2.5, vijfde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarische doeleinden A" op basis van artikel 11 van de WRO te wijzigen, met dien verstande dat:
a. de wijziging betrekking mag hebben op een vergroting en/of vervorming van de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden A" aangegeven bebouwingsoppervlakken;
b. de wijziging niet mag leiden tot:
- een bebouwingsoppervlak groter dan 1,5 hectare;
- onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
2.4.1.1. Niet is gebleken dat het wijzigingsplan in strijd met de wijzigingsregels in het bestemmingsplan is vastgesteld.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat voor de beoogde uitbreiding van de veehouderij inmiddels een milieuvergunning is verleend die in rechte onaantastbaar is. Van de zijde van het college van burgemeester en wethouders is nader uiteengezet dat bij de verlening van de milieuvergunning voor wat betreft het milieuaspect geurhinder is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij en dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde geurnorm. De Afdeling ziet in het betoog van [appellanten] dat geen geurbelevingsonderzoek heeft plaatsgevonden en dat de beste beschikbare technieken niet zijn toegepast geen aanknopingspunt voor het oordeel dat dit laatste niet het geval zou zijn.
Voorts wijst het college van burgemeester en wethouders erop dat op het wijzigingsplan het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing is en dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot een overschrijding van de in dit besluit opgenomen grenswaarden. [appellanten] hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellanten] ten gevolge van het wijzigingsplan niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
2.5. Voor zover [appellanten] betogen dat hun woningen ten gevolge van het wijzigingsplan ernstig in waarde zullen dalen en dat bovendien de verkoopbaarheid van woningen in de omgeving onder druk zal komen te staan, overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen in 2.4.2. is overwogen, [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun woningen en woningen in de omgeving ten gevolge van het wijzigingsplan zodanig in waarde zullen dalen dat het college hieraan in redelijkheid een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
2.6. [appellanten] betogen voorts dat het wijzigingsplan in strijd met landelijk beleid en beleid van de provincie en de gemeente is vastgesteld.
2.6.1. Met betrekking tot het betoog van [appellanten] dat het wijzigingsplan in strijd met het landelijk beleid tot bevordering van dierenwelzijn is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dierenwelzijn geen onderwerp is dat in een wijzigingsplan kan worden geregeld.
2.6.2. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte recente ontwikkelingen in het Provinciaal Omgevingsplan II (hierna: het POP II) niet in overweging heeft genomen.
2.6.2.1. Blijkens de toelichting behorende bij het wijzigingsplan ligt de veehouderij van [maatschap] in zone I van de integrale zonering landelijk gebied als bedoeld in het POP II. Binnen zone I worden volgens het POP II mogelijkheden geboden om bestaande intensieve veehouderijen uit te breiden, voor zover deze verenigbaar zijn met de milieuwetgeving. De Afdeling overweegt dat door [appellanten] niet aannemelijk is gemaakt dat de uitbreiding van de veehouderij niet verenigbaar is met de milieuwetgeving, waaronder begrepen de door [appellanten] bedoelde regelgeving ter zake van de toepassing van meststoffen. Het college heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd met het POP II is vastgesteld.
2.6.3. [appellanten] voeren voorts aan dat het wijzigingsplan in strijd met de structuurvisie 2020 van de gemeente Emmen is vastgesteld.
2.6.3.1. De Afdeling stelt vast dat de structuurvisie 2020 ten tijde van de goedkeuring van het wijzigingsplan nog niet was vastgesteld. Gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan de structuurvisie niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil. Het college heeft bij het nemen van het bestreden besluit immers geen rekening kunnen houden met de structuurvisie 2020.
2.6.4. Verder betogen [appellanten] dat het wijzigingsplan in strijd met de gemeentelijke landbouwnota is vastgesteld. Zij voeren aan dat het wijzigingsplan niet past in de gebiedsontwikkeling ter plaatse, zoals die in de gemeentelijke landbouwnota wordt omschreven.
2.6.4.1. De Afdeling overweegt dat het in deze nota opgenomen beleid niet noopt tot de conclusie dat in dit geval de veehouderij niet kan worden uitgebreid. Het college heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd met de gemeentelijke landbouwnota is vastgesteld.
2.6.5. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat het wijzigingsplan in strijd met de gemeentelijke welstandsnota is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat toetsing aan de welstandsnota eerst aan de orde is in het kader van de procedure met betrekking tot een aanvraag om bouwvergunning.
2.6.6. Gelet op bovenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingplan niet in strijd met landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid is vastgesteld.
2.7. [appellanten] betogen verder dat de noodzaak ontbreekt om het agrarisch bouwvlak op het perceel te vergroten.
2.7.1. LTO Noord Advies heeft op verzoek van [maatschap] een bedrijfsplan, gedateerd 23 november 2006, opgesteld. Uit dit advies blijkt dat een extra stal noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de maatschap. De Afdeling overweegt dat door [appellanten] niet aannemelijk is gemaakt dat dit niet het geval is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat vast staat dat het realiseren van een nieuwe stal niet mogelijk is binnen het huidige agrarisch bouwvlak.
2.7.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk is het bouwvlak op het perceel te vergroten.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
177-599.