ECLI:NL:RVS:2009:BH4014

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803906/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap en hoger beroep tegen deze afwijzing

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om het Nederlanderschap. De minister van Justitie had op 19 maart 2007 het verzoek van [appellante] afgewezen, waarna zij bezwaar maakte dat door de minister op 24 april 2007 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Rotterdam verklaarde op 29 april 2008 het beroep van [appellante] tegen deze afwijzing eveneens ongegrond. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 30 mei 2008 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 februari 2009, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.K.J. Plaisier, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet. De Raad overwoog dat [appellante] niet voldeed aan de vereisten van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat zij in de periode van 31 augustus 2005 tot 1 oktober 2005 niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Dit betekende dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.

Daarnaast werd het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij zich in bezwaar niet had beroepen op artikel 10 van de RWN, verworpen. De Raad oordeelde dat de minister artikel 10 in zijn beoordeling had betrokken en dat de rechtbank dit oordeel had getoetst. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200803906/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2008 in zaak nr. 07/1848 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) een verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2007 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 april 2008, verzonden op 7 mei 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. A.K.J. Plaisier, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, toelating en hoofdverblijf heeft.
Ingevolge artikel 10 kan de Kroon, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van het bepaalde in, voor zover thans van belang, artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c.
In de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) is vermeld dat van artikel 10 slechts terughoudend gebruik dient te worden gemaakt. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Voorts is in de Handleiding, voor zover thans van belang, vermeld dat bijvoorbeeld in geval van ambtelijk verzuim sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden, in verband waarmee deze bevoegdheid kan worden toegepast. Van ambtelijk verzuim kan onder meer sprake zijn in geval van onjuiste informatie of nalatigheid van de kant van de Nederlandse overheid, waardoor het Nederlanderschap niet is verkregen. De onjuiste informatie moet zijn verstrekt door een daartoe bevoegde ambtenaar werkzaam bij de daartoe bevoegde instantie, aldus de Handleiding.
2.2. Niet in geschil is dat [appellante] niet voldoet aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, nu zij in de periode van 31 augustus 2005 tot 1 oktober 2005 niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en derhalve in die periode geen toelating als bedoeld in voormeld artikel had.
2.3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zich in bezwaar niet heeft beroepen op artikel 10 van de RWN noch op ambtelijk verzuim van de betrokken ambtenaren in de verblijfsrechtelijke procedure en dat in zoverre die beroepsgrond tardief is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de minister in het besluit van 24 april 2007 artikel 10 van de RWN in zijn beoordeling heeft betrokken en de rechtbank in de aangevallen uitspraak dit oordeel heeft getoetst.
2.4. Voorts kan het betoog van [appellante] dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, artikel 10 van de RWN mede ziet op feiten en omstandigheden, ambtelijk verzuim dan wel humanitaire redenen die gelegen zijn in andere procedures dan de naturalisatieprocedure, niet worden gevolgd. De naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) zijn gescheiden procedures. Vragen omtrent toelating horen in beginsel in een procedure op de voet van de Vw 2000 thuis. Het had dan ook op de weg van [appellante] gelegen om, indien zij het niet eens was met de ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, een rechtsmiddel aan te wenden tegen het besluit van 19 september 2005 waarbij de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de gewijzigde beperking is verleend en in die procedure het gestelde verzuim van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan de orde te stellen. Nu zij dit heeft nagelaten, is het besluit van 19 september 2005 in rechte onaantastbaar geworden en dienen de gevolgen hiervan voor haar rekening te komen. Het door [appellante] gestelde ambtelijk verzuim in de verblijfsrechtelijke procedure kan, gelet op het vorenstaande en het restrictieve karakter van artikel 10 van de RWN, niet in de naturalisatieprocedure aan de orde komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009
32-510.