200900598/2/M2.
Datum uitspraak: 23 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) het verzoek van onder meer [belanghebbenden] om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de inrichting aan [locatie] te [plaats] wegens het overtreden van de voor de inrichting geldende vergunning van 11 januari 2000, afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college het door [belanghebbenden] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker] wegens het handelen in strijd met de vergunning van 11 januari 2000.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door M. van den Hurk en H.A.J. Verhagen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 11 januari 2000 is voor de inrichting aan het [locatie] te [plaats] een revisievergunning verleend voor onder meer het houden van zeugen in Groen Labelstallen die zijn uitgevoerd met een koeldeksysteem. Niet in geschil is dat, doordat in de inrichting de vergunde koeldeksystemen niet zijn gerealiseerd, wordt gehandeld in strijd met de vergunning van 11 januari 2000, zodat het college ter zake bevoegd was tot handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het college heeft het bezwaar van [belanghebbenden] gegrond verklaard en alsnog een last onder dwangsom opgelegd, omdat er geen concreet uitzicht op legalisatie zou bestaan. Verder is er volgens het college niet gebleken van omstandigheden die er toe leiden dat van handhavend optreden had moeten worden afgezien.
2.4. Op 18 februari 2008 is voor de inrichting een veranderingsvergunning verleend. Deze vergunning ziet op het houden van onder meer zeugen, dekberen en gespeende biggen in mechanisch geventileerde stallen die zijn uitgevoerd met biologische luchtwassers. Deze vergunning ziet niet op legalisering van de illegale situatie, die er immers in bestaat dat in strijd met de vergunning uit 2000 zeugen in traditionele stallen zonder koeldeksysteem worden gehouden. Concreet uitzicht op legalisatie van het houden van zeugen in traditionele stallen zonder koeldeksysteem bestaat daarom niet.
2.5. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was met de vergunning van 18 februari 2008 echter reeds een veranderingsvergunning verleend voor een bedrijfssituatie die, wat ammoniak en stank betreft, vanuit milieuhygiënisch oogpunt meer bescherming biedt dan de in 2000 vergunde situatie. Ter zitting is gebleken dat de bouwvergunning, die voor de verandering van de inrichting is vereist op korte termijn verleend zal worden. De op 18 februari 2008 verleende veranderingsvergunning kan derhalve spoedig in werking treden. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij, zodra de veranderingsvergunning van 18 februari 2008 in werking is getreden, direct zal aanvangen met het in overeenstemming brengen van de inrichting met die vergunning. Verder heeft het college ter zitting gesteld dat het beëindigen van de illegale situatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt slechts een beperkt effect heeft, hetgeen door [belanghebbenden] is bevestigd. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in deze concrete situatie behoorde te worden afgezien.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 16 december 2008;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bergeijk aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Bergeijk aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2009