ECLI:NL:RVS:2009:BH4604

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900675/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • R. Teuben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Venlo

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo op 30 juli 2008 een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoekster] wegens overtreding van een voorschrift verbonden aan een vergunning voor de productie van vleeswaren. De vergunning was verleend op basis van de Wet milieubeheer. Tegen deze last heeft [verzoekster] op 26 januari 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 16 februari 2009 ter zitting behandeld, waarbij zowel [verzoekster] als het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Uit de stukken blijkt dat [verzoekster] een ontwateringsinstallatie heeft besteld, wat zou leiden tot beëindiging van de overtreding. Het college heeft de begunstigingstermijn van de last verlengd tot 1 juni 2009, en er is geen bewijs dat de installatie niet tijdig kan worden geplaatst. Gezien deze omstandigheden was er geen onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

Daarom heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 februari 2009.

Uitspraak

200900675/2/M1.
Datum uitspraak: 24 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift D.2, onder a, verbonden aan de bij besluit van 22 december 2003 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de productie van vleeswaren op het adres [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ing. P.C. van Gelder en A.G.M. Groot, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels en ing. A.G. Wiersema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Uit de stukken blijkt dat [verzoekster] opdracht heeft gegeven tot plaatsing van een ontwateringsinstallatie. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden aangenomen dat door het gebruik van die installatie de overtreding van voorschrift D.2, onder a, zal worden beëindigd. Bij brief van 3 februari 2009 heeft het college verklaard de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom vanwege de concreet op handen zijnde plaatsing van de ontwateringsinstallatie te verlengen tot 1 juni 2009. Niet aannemelijk is geworden dat het niet mogelijk is de ontwateringsinstallatie binnen die termijn te plaatsen en in gebruik te nemen, te meer nu [verzoekster] herhaaldelijk heeft gesteld dat de uitvoering van deze maatregel in april 2009 kan zijn voltooid.
Onder die omstandigheden bestaat naar het oordeel van de voorzitter geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.3. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2009
483.