200802856/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Erfpachters "De Meeten", gevestigd te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/287 van de rechtbank Middelburg van 10 maart 2008 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland.
In de openbare vergadering van 31 augustus 2006 heeft de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de raad) geweigerd het door de vereniging Vereniging van Erfpachters "De Meeten" (hierna: de vereniging) ingediende burgerinitiatiefvoorstel op de agenda voor zijn openbare vergadering van 28 september 2006 te plaatsen.
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft de raad het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2008, verzonden op 11 maart 2008, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 mei 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stichting Stichting Renesse (hierna: de stichting), een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2008, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter], en de raad, vertegenwoordigd door P.J. Verkaart, ambtenaar in dienst van de gemeente Schouwen-Duiveland, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de stichting, vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, advocaat te Middelburg.
2.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening Burgerinitiatief Schouwen-Duiveland 2003 (hierna: de verordening), plaatst de raad een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van zijn vergadering, indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend.
Ongeldig is het verzoek dat een onderwerp als bedoeld in artikel 4 bevat.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, houdt een burgerinitiatiefvoorstel niet in een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, beslist de raad in de eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek of het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de vergadering van de raad wordt geplaatst, met dien verstande dat ten minste twee weken zijn gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering, waarin de raad over het verzoek beslist.
2.2. Het bij brief van 27 juli 2006 aangeboden burgerinitiatiefvoorstel van de vereniging heeft betrekking op, samengevat weergegeven, het beleid en de handelwijze van de stichting met betrekking tot erfpachtgronden waarvan zij eigenaar is. De vereniging heeft de raad verzocht:
"Om het daarheen te leiden dat alle erfpachters de grond, waarvan de gemeente dan wel het semi-overheidsorgaan "Stichting Renesse" bloot eigenares is, kunnen kopen.
Om te bevorderen en zonodig te verlangen dat de "Stichting Renesse" voor al haar erfpachten in de gemeente een nieuw systeem van canonherziening zal invoeren, dat geen onverklaarbare verschillen oproept en dat wél redelijk is.
Om zijn bestuurlijke bevoegdheden voorzien in de wet en de statuten, met zorgvuldigheid en doelbewust uit te oefenen en aldus doende te bewerkstelligen dat de Stichting nauwlettend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht zal nemen."
2.3. De raad heeft het burgerinitiatiefvoorstel niet op de agenda voor de openbare vergadering geplaatst, omdat dit voorstel volgens de raad betrekking heeft op een onderwerp dat niet tot zijn bevoegdheid behoort.
2.4. De Afdeling stelt vast dat de verordening voorziet in een aanspraak op agendering van burgerinitiatiefvoorstellen die aan nader bepaalde voorwaarden voldoen. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het niet honoreren van deze aanspraak als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt.
2.5. De vereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het onderwerp van het burgerinitiatiefvoorstel tot de bevoegdheid van de raad behoort. Zij voert hiertoe aan, samengevat weergegeven, dat de stichting is aan te merken als overheidsstichting, nu deze activiteiten ontplooit op gebieden waarop ook de gemeente actief is en het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) op onder meer haar beleid en handelwijze een vergaande invloed heeft. De raad kan met betrekking tot dit beleid en deze handelwijze zelf optreden, of het college bewegen zijn invloed binnen de stichting te doen gelden, aldus de vereniging.
2.5.1. Voor zover de vereniging heeft willen betogen dat de stichting moet worden aangemerkt als bestuursorgaan, faalt dit betoog. De stichting is niet krachtens publiekrecht ingesteld en niet met enig openbaar gezag bekleed, zodat niet wordt voldaan aan de in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde criteria.
2.5.2. Uit de statuten van de stichting volgt dat haar bestuur onder meer bevoegd is tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding, en bezwaring van registergoederen. Voorts volgt hieruit dat het burgemeester, wethouders en raadsleden van de gemeente Schouwen-Duiveland niet is toegestaan in het bestuur van de stichting zitting te hebben. Het toezicht op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken binnen de stichting, is blijkens de statuten opgedragen aan een raad van toezicht, waarin burgemeester, wethouders en raadsleden evenmin zitting mogen hebben.
Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de stichting met betrekking tot de erfpachtgronden die zij in eigendom heeft en de rechtsverhoudingen die zij met erfpachters aangaat, een eigen beleid voert, waarop het college en de raad geen invloed uitoefenen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat de activiteiten van de stichting waarop het burgerinitiatiefvoorstel ziet, niet zijn aan te merken als risicodragende activiteiten waarvan een voornemen blijkens de statuten ter goedkeuring aan het college moet worden voorgelegd. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat uit de statuten volgt dat het college onder meer de benoeming en het ontslag van bestuursleden en leden van de raad van toezicht moet goedkeuren, onvoldoende grond biedt voor een ander oordeel. Deze bevoegdheden van het college strekken zich immers niet uit tot het beleid en de handelwijze van de stichting met betrekking tot het aangaan van overeenkomsten van erfpacht.
2.6. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het onderwerp van het burgerinitiatiefvoorstel een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft die niet kan worden aangemerkt als een onderwerp dat tot de bevoegdheid van de raad behoort. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de raad zijn weigering dit burgerinitiatiefvoorstel voor de openbare vergadering te agenderen, in bezwaar terecht heeft gehandhaafd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009.