200804683/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 april 2008 in zaak
nr. 07/1624 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd aan [appellant A] reguliere bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het plaatsen van een bijgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het college het door [appellanten] (hierna samen in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2008, verzonden op 8 mei 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 juli 2008.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door J.M. van Wegen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan, dat voorziet in het oprichten van een bijgebouw met een oppervlakte van 57,8 m², in strijd is met het ten tijde van het besluit van 16 augustus 2007 geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen Berg en Bos ", ingevolge waarvan, voor zover thans van belang, de op het perceel maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen 30 m² bedraagt.
2.2. Het college heeft geweigerd voor het bouwplan krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, vrijstelling te verlenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Daartoe voert hij aan dat deze weigering niet is gebaseerd op planologische argumenten, maar op een negatief advies dat door de afdeling Groen van de gemeente Apeldoorn (hierna: de afdeling Groen) zou zijn afgegeven.
2.3.1. Dit betoog faalt. Zoals blijkt uit het besluit van 16 augustus 2007 heeft het college geweigerd vrijstelling te verlenen omdat het bouwplan in strijd is met het op 22 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Stadsdeel Noord-West", waarin het gedeelte van het perceel waarop het bouwplan is voorzien is aangewezen als "Bos- en parkstrook". Ingevolge artikel 3.17 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Stadsdeel Noord-West" zijn op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend gebouwen ten behoeve van de scouting, andere bouwwerken en bestaande gebouwen toegestaan. Het college heeft geen aanleiding gezien van deze recent vastgestelde bestemmingsregeling af te wijken. De rechtbank heeft dit standpunt van het college terecht niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht. Uit het besluit van 16 augustus 2007 blijkt niet dat een negatief advies van de afdeling Groen aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag is gelegd dan wel bij de totstandkoming van dat besluit van belang is geweest.
2.4. Voorts heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 16 augustus 2007 in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009