ECLI:NL:RVS:2009:BH4624

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806993/3/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een zaak betreffende de Grondwaterwet

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 5 juni 2008 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] wegens overtreding van artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet. Het betreft een perceel gelegen te [plaats]. Na bezwaar van [appellant] heeft het college ingestemd met een verzoek om rechtstreeks beroep bij de Raad van State, wat leidde tot een beroepschrift dat op 15 september 2008 werd ingediend. De Raad van State heeft de zaak behandeld, waarbij het college een verweerschrift heeft ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer, een belanghebbende beroep kan instellen tegen besluiten op grond van de Grondwaterwet. Echter, de Afdeling heeft ook geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om het beroep te behandelen, omdat de Grondwaterwet niet bepaalt dat hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is op de handhaving van de Grondwaterwet. Dit betekent dat het bestreden besluit niet onder de bevoegdheid van de Afdeling valt.

Daarom heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen en het beroepschrift ter behandeling naar de rechtbank Utrecht doorgezonden. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is op 27 februari 2009 openbaar uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

200806993/3/M1.
Datum uitspraak: 27 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 7 juli 2008 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft [appellant] het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft ingestemd met dat verzoek en bij brief van 11 september 2008 het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de Raad van State. Het beroepschrift is op 15 september 2008 bij de Raad van State ingekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Grondwaterwet alsmede tegen krachtens artikel 122 van de Provinciewet genomen besluiten, voor zover het besluiten betreft die betrekking hebben op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is, beroep instellen bij de Afdeling.
2.2. Het college is ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet bevoegd tot vergunningverlening in het kader van die wet. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van die wet in samenhang bezien met artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd te oordelen over beroepen tegen besluiten waarbij vergunningen krachtens de Grondwaterwet zijn verleend.
Ingevolge artikel 122 van de Provinciewet is het college, omdat het bevoegd is tot vergunningverlening krachtens de Grondwaterwet, bevoegd om handhavend op te treden. Artikel 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is met betrekking tot de handhaving van hetgeen is bepaald bij of krachtens de wetten die in artikel 13.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd, voor zover dit bij of krachtens de betrokken wet is bepaald. De Grondwaterwet wordt in artikel 13.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer genoemd. Echter, in de Grondwaterwet is niet bepaald dat hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer van toepassing is met betrekking tot de handhaving van hetgeen bij of krachtens de Grondwaterwet is bepaald. Nu hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is met betrekking tot het bestreden besluit, is de Afdeling niet bevoegd om in eerste aanleg te oordelen over het beroep dat tegen het bestreden besluit is ingediend. Tegen het bestreden besluit kan overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt, waarna beroep bij de rechtbank openstaat en hoger beroep bij de Afdeling.
2.3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Het beroepschrift wordt met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling naar de rechtbank Utrecht doorgezonden.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2009
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
375-489.