200804810/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Sevenum,
verweerder.
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sevenum (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 16 mei 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door drs. L.J.M. Selen, is verschenen. Verder is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2.1. In verband met mogelijke geuroverlast voert [appellant] aan dat de nieuw te bouwen stal niet op de plattegrond is aangegeven die ter visualisering van de geurcontouren is opgenomen in het bestreden besluit. Volgens [appellant] betekent dit dat niet de aangevraagde situatie tot uitgangspunt is genomen en het college bij de berekening van de geurbelasting is uitgegaan van een onjuiste afstand tussen de inrichting en zijn woning. Indien de juiste afstand zou zijn gehanteerd, is niet duidelijk of aan de geldende normen wordt voldaan, aldus [appellant].
2.1.1. Het college neemt het standpunt in dat het bij de berekening van de geurbelasting is uitgegaan van de aangevraagde situatie en niet de bestaande situatie. De reden voor het ontbreken van de nieuw te bouwen stal op de plattegrond is slechts gelegen in het feit dat deze nog niet is opgenomen in de gemeentelijke basiskaart, aldus het college.
2.1.2. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht door het college ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college in het kader van de beoordeling van de geurbelasting niet is uitgegaan van de aangevraagde situatie. Uit de berekening van de geurbelasting die het college heeft uitgevoerd volgt dat aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij kan worden voldaan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze berekening onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont. De beroepsgrond faalt.
2.2. Ten aanzien van mogelijke geluidoverlast stelt [appellant] dat de afstand tussen de inrit van de inrichting en zijn woning veel minder is dan de ongeveer 88 meter genoemd in het bestreden besluit. Ook indien de in het bestreden besluit genoemde afstand juist zou zijn is volgens hem niet duidelijk of er geen overlast is.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de inrit behoort tot de locatie binnen de inrichting waar het laden en lossen plaatsvindt. Deze locatie bevindt zich op exact 86 meter afstand van de woning van [appellant], aldus het college.
2.2.2. Gelet op het feit dat het beroepschrift verder geen aanknopingspunt biedt om deze meting van het college te betwijfelen en voorts door het college onbestreden is gesteld dat aan de gestelde geluidnormen kan worden voldaan, faalt de beroepsgrond.
2.3. Tevens voert [appellant] in verband met mogelijke wateroverlast aan dat de afstand van de nieuw te bouwen stal tot aan zijn woning 65 meter is en niet zoals is aangegeven in het bestreden besluit, 80 meter. Verder zou ook op een afstand van 80 meter mogelijk wateroverlast kunnen worden ondervonden, aldus [appellant].
2.3.1. Volgens het college bedraagt de afstand tussen de nieuw te bouwen stal en de woning van [appellant] 80 meter. Dit blijkt uit de bij de aanvraag gevoegde plattegrondtekening conform welke vergunning is verleend, aldus het college. Gezien deze afstand en de aan de vergunning verbonden voorschriften behoeft volgens het college niet voor wateroverlast te worden gevreesd.
2.3.2. Nu [appellant] deze beroepsgrond niet nader heeft geconcretiseerd of gemotiveerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre op onjuiste uitgangspunten zou zijn gebaseerd. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij een afstand van 80 meter niet voor onaanvaardbare wateroverlast behoeft te worden gevreesd. De beroepsgrond faalt.
2.4. Voor het overige heeft [appellant] zich in beroepschrift beperkt tot het herhalen van de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijze dan wel een nagenoeg letterlijke herhaling hiervan. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie daarop gegeven. [appellant] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook voor het overige zijn daarvoor geen gronden. De beroepsgronden falen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009