ECLI:NL:RVS:2009:BH4630

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803770/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor interne verbouwing in Breda

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 16 april 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Breda had op 22 december 2006 een bouwvergunning geweigerd voor een interne verbouwing van een pand in Breda. Het college stelde dat de verbouwing in strijd was met het Bouwbesluit 2003. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, omdat de verbouwing leidde tot een vijfde zelfstandige wooneenheid, waarvoor een bouwvergunning vereist was. Het hoger beroep werd behandeld op 21 januari 2009, waarbij [appellant] werd bijgestaan door J.W. van der Horst en het college werd vertegenwoordigd door mr. N. Mastilović en C.S.C. Christiani. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bouwvergunning had geweigerd. De rechtbank had juist geoordeeld dat de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit van toepassing waren op de verbouwing, en dat de gevraagde vergunning terecht was geweigerd. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200803770/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 april 2008 in zaak nr. 07/3654 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) [appellant] bouwvergunning geweigerd voor een interne verbouwing van het pand op het adres [locatie] te Breda (hierna: het pand).
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door J.W. van der Horst, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilović en C.S.C. Christiani, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht bouwvergunning voor het bouwplan heeft geweigerd wegens strijd met het Bouwbesluit 2003. Volgens [appellant] voorziet het bouwplan slechts in een gedeeltelijke verandering van het pand, namelijk het bouwen van een badkamer en het plaatsen van een aanrechtblok, waardoor het bepaalde in het Bouwbesluit 2003 ingevolge artikel 4 van de Woningwet (hierna: de Ww) slechts van toepassing is op die verandering.
2.1.1. Ingevolge artikel 4 van de Ww zijn de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de in artikel 2 genoemde algemene maatregel van bestuur van toepassing op elk bouwen, en op de staat van elk bestaand bouwwerk en van elk bestaande standplaats. Indien een bouwwerk of standplaats gedeeltelijk wordt vernieuwd, veranderd of vergroot, zijn die voorschriften, voor zover zij betrekking hebben op het bouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing, verandering of vergroting.
2.1.2. Bij besluit van 13 januari 2006 heeft het college bouwvergunning verleend voor het realiseren van vier zelfstandige wooneenheden in het pand. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een badkamer en het plaatsen van een aanrechtblok in twee met elkaar in verbinding staande ruimten, die bij dat besluit waren vergund als onbenoemde ruimten. Ten gevolge van het bouwplan, naar uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, ontstaat een vijfde zelfstandige wooneenheid. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat voor het bouwplan een bouwvergunning is vereist. Uit artikel 4 van de Ww en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1998-1999, 26 734, nr. 3, blz. 37) en de Nota van Toelichting (blz. 174 en 181, Stb. 2001, 410) volgt dat op het verbouwen van een bouwwerk in beginsel de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit van toepassing zijn. Deze eisen gelden alleen ten aanzien van dat gedeelte van het bouwwerk dat is veranderd, in dit geval de vijfde zelfstandige wooneenheid. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat die gehele zelfstandige woonruimte moet voldoen aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003.
Aangezien het college die woonruimte op de in het besluit van 22 december 2006 vermelde onderdelen in strijd heeft bevonden met de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003, hetgeen niet in geschil is, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college terecht de gevraagde bouwvergunning heeft geweigerd.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009
179-543.