ECLI:NL:RVS:2009:BH4631

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803842/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor herinrichting parkeerplaats gemeente Leusden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 18 april 2008 een beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leusden, dat op 3 oktober 2007 vrijstelling verleende voor de herinrichting van een parkeerplaats aan de Duinroos te Leusden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze vrijstelling had kunnen komen, wat de appellant betwistte. De appellant voerde aan dat de herinrichting zijn toegang met een caravan bemoeilijkt en dat er een inbreuk op zijn privacy zou ontstaan door inkijk vanuit de parkeerplaats. Het college verdedigde de herinrichting door te stellen dat deze zou leiden tot extra parkeerplaatsen en een verbetering van de verkeersveiligheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 maart 2009 behandeld en oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling kon verlenen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van de aanleg van meer parkeerplaatsen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200803842/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 18 april 2008 in zaak nrs. 07/3217 en 07/3308 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leusden (hierna: het college) de gemeente Leusden vrijstelling verleend voor de herinrichting van de parkeerplaats aan de Duinroos te Leusden (hierna: het parkeerterrein).
Bij uitspraak van 18 april 2008, verzonden op 22 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J. Boven en mr. E. Vels, advocaten te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door I. Boone, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De stelling van [appellant] dat artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten onrechte is toegepast, is onjuist. Artikel 8:86 kan worden toegepast indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het gaat erom of de informatie die schriftelijk en ter zitting is verkregen van dien aard is dat mag worden aangenomen dat het verrichten van nader onderzoek in dat opzicht geen relevante nieuwe gegevens zou opleveren. Daarbij mag van partijen, die in de uitnodiging voor de zitting uitdrukkelijk op deze bevoegdheid moeten zijn gewezen - aan welk voorschrift hier is voldaan - worden verwacht dat zij zich hebben voorbereid op eventuele afdoening van de hoofdzaak.
De Afdeling ziet in het door [appellant] eerst ter zitting aangevoerde dat door de voorzieningenrechter niet op al zijn beroepsgronden is ingegaan, wat daarvan zij, geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en het resultaat van het ter zitting gehouden onderzoek geen uitspraak heeft kunnen doen in de hoofdzaak.
2.2. De herinrichting van het parkeerterrein maakt deel uit van het project "Uitbreiding parkeerplaatsen woongebieden". Voor zover van belang bestaat zij uit het wijzigen van de indeling van parkeerplaatsen op het bestaande parkeerterrein waardoor het aantal parkeerplaatsen toeneemt van acht naar twaalf, en de verplaatsing van de in- en uitrit.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de gevraagde vrijstelling heeft kunnen komen. Daartoe voert hij aan dat ten gevolge van de situering van de nieuwe in- en uitrit tegenover zijn perceel Rozenhaag 13 het hem bijna onmogelijk wordt gemaakt om met zijn caravan het eigen terrein op te rijden, dat de inzittenden van de auto's die het parkeerterrein verlaten in zijn daar tegenover gelegen woonkamer kunnen kijken hetgeen een inbreuk op zijn privacy oplevert, waarbij bovendien de koplampen van die auto's in zijn woonkamer naar binnen zullen schijnen. Voorts voert hij aan dat het college onvoldoende naar alternatieven voor de herinrichting heeft gekeken waarbij meer tegemoet wordt gekomen aan zijn belangen.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat door de herinrichting van het parkeerterrein vier extra parkeerplaatsen worden gecreëerd, zonder vermindering van het aanwezige groen hetgeen belangrijk is voor de wijk. Bovendien wordt de verkeersveiligheid vergroot door verwijdering van een bocht in de oude op- en afrit. Hierdoor verbetert volgens het college het zicht op de weg en zijn de garageboxen gemakkelijker bereikbaar. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college daarmee niet gesteld dat er in de oude situatie sprake was van een gevaarlijke situatie.
Volgens het college is uit regelmatige controle gebleken dat niet of nauwelijks wordt geparkeerd op plaatsen waar de weg is versmald, zoals bij de woning van [appellant] het geval is. Indien dat anders mocht zijn, heeft het college aangegeven het instellen van een parkeer- of stopverbod te zullen overwegen. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat bij normaal parkeergedrag de caravan de oprit van het perceel van [appellant] ingedraaid kan worden. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde inbreuk op zijn privacy heeft het aangegeven dat de inkijk in de woonkamer van [appellant] niet meer of minder zal zijn dan de inkijk die iedere persoon heeft die over de Rozenhaag loopt of rijdt. Het college erkent dat [appellant] meer hinder zal ondervinden van de koplampen van auto's die het parkeerterrein verlaten, maar dat er slechts sprake zal zijn van een beperkt aantal verkeersbewegingen, in aanmerking genomen dat het verkeersterrein plaats biedt aan 11 garageboxen en 12 parkeerplaatsen. Ter compensatie daarvan heeft het aangeboden om groen voor de woning van [appellant] te plaatsen.
2.3.2. Vorenstaande afweging van het college heeft de rechtbank terecht niet onredelijk geacht. Daarbij betrekt de Afdeling dat de aard en hoogte van het tegen inschijning van koplampen te plaatsen groen niet zodanig hoeft te zijn dat het zicht op de woning van [appellant] wordt ontnomen. Voor zover [appellant] heeft gewezen op het bestaan van alternatieven voor de herinrichting, kan daarin geen grond worden gevonden voor een ander oordeel.
Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. De aanvraag is tot stand gekomen na een inspraakronde voor het project "Uitbreiding parkeerplaatsen woongebieden" waarbij meerdere mogelijkheden aan de orde zijn geweest. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Deze situatie doet zich in voorliggend geval niet voor.
Onder deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid het algemeen belang van de aanleg van meer parkeerplaatsen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant].
Zijn betoog dat het college niet serieus gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot mediation, kan aan de rechtmatigheid van het besluit niet afdoen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009
179-543.