ECLI:NL:RVS:2009:BH4637

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900320/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • R. Teuben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor spoorwegemplacement te Leeuwarden

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door ProRail B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, dat op 2 december 2008 aanvullende voorschriften had verbonden aan een eerder verleende revisievergunning voor een spoorwegemplacement op het perceel Stationsplein 1 te Leeuwarden. ProRail stelde dat de opgelegde grenswaarden voor laagfrequent geluid te streng waren en dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de geluidshinder die door de nieuwe dieseltreinstellen van Arriva werd veroorzaakt.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de vraag naar de aanvaardbaarheid van de grenswaarden voor laagfrequent geluid complex is en niet in deze procedure kan worden beantwoord. De voorzitter oordeelde dat het college niet met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld bij de voorbereiding van het besluit, omdat er geen recente metingen van laagfrequent geluid waren uitgevoerd na de klachten van omwonenden. De voorzitter heeft daarom besloten om het bestreden besluit te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten aan ProRail.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van milieuregels en de noodzaak van adequaat onderzoek naar geluidshinder. De voorzitter heeft de voorschriften inzake laagfrequent geluid buiten werking gesteld in afwachting van de bodemprocedure, waarin een deskundigenbericht zal worden uitgebracht.

Uitspraak

200900320/2/M1.
Datum uitspraak: 27 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aanvullende voorschriften verbonden aan de bij besluit van 31 mei 2005 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor een spoorwegemplacement op het perceel Stationsplein 1 te Leeuwarden. Dit besluit is op 4 december 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V. (hierna: ProRail) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, heeft ProRail de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2009, waar ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, ing. A.W.J.M. Spapens en T.R. de Groot, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bennen, H. Dijkstra en G. Baatje, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Arriva Personenvervoer Nederland B.V. (hierna: Arriva), vertegenwoordigd door A. Cnossen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 8.23, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
2.3. Het emplacement wordt geëxploiteerd door ProRail en wordt door een aantal gebruikers, waaronder Arriva, gebruikt. In 2007 heeft Arriva nieuwe dieseltreinstellen van het type Stadler GTW in gebruik genomen. Het college heeft klachten van omwonenden ontvangen over geluidhinder vanwege het gebruik van deze treinstellen, in het bijzonder bij het stationair draaien. Naar aanleiding van deze klachten heeft het college bij het bestreden besluit de voorschriften 1.1 tot en met 1.3 aan de vergunning verbonden. Deze voorschriften strekken ter voorkoming dan wel beperking van hinder door laagfrequent geluid.
2.4. ProRail voert onder meer aan dat de grenswaarden voor laagfrequent geluid te streng zijn. Voor zover in dit geval al grenswaarden voor laagfrequent geluid gesteld kunnen worden, had het college volgens ProRail aansluiting dienen te zoeken bij de zogenaamde Vercammen-curve.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de Vercammen-curve onvoldoende bescherming biedt tegen hinder door laagfrequent geluid, omdat daarmee alleen onaanvaardbare en ernstige hinder wordt voorkomen. Ter voorkoming van hinder door laagfrequent geluid acht het college daarom strengere grenswaarden noodzakelijk dan uit de Vercammen-curve voortvloeien. Het college heeft derhalve bij het stellen van de grenswaarden aansluiting gezocht bij een in Duitsland gehanteerde norm, die bij frequenties vanaf 25 Hz strenger is dan de Vercammen-curve.
2.4.2. Naar het oordeel van de voorzitter is de vraag naar de aanvaardbaarheid van de grenswaarden voor laagfrequent geluid en van het bij het stellen van die grenswaarden gehanteerde toetsingskader dermate complex en technisch van aard, dat deze vraag zich niet leent voor beantwoording in de onderhavige procedure. Deze vraag zal door de Afdeling in de bodemprocedure - na uitbrenging van een deskundigenbericht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening - dienen te worden beantwoord.
2.5. ProRail betoogt voorts dat aan het bestreden besluit geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt. In dit verband voert zij onder meer aan dat de geluidmetingen van 5 november 2007 niet zijn uitgevoerd volgens de richtlijn laagfrequent geluid van de Nederlandse Stichting Geluidhinder (NSG), onder andere omdat de metingen korter hebben geduurd dan in de richtlijn wordt aanbevolen. Ook stelt ProRail dat sinds de meting van 5 november 2007 verschillende maatregelen zijn getroffen ter beperking van hinder door laagfrequent geluid; na het treffen van deze maatregelen heeft het college volgens haar echter ten onrechte geen nieuwe metingen of ander onderzoek naar laagfrequent geluid verricht. De controlemetingen die ProRail in september 2008 heeft laten uitvoeren, hadden volgens haar geen betrekking op laagfrequent geluid.
Voorts betoogt ProRail dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de in voorschrift 1.1 opgenomen grenswaarden voor laagfrequent geluid kunnen worden nageleefd. In dat verband wijst ProRail erop dat de grenswaarden lager zijn dan de door het college gemeten geluidniveaus. Ook is er volgens ProRail in het bestreden besluit ten onrechte van uitgegaan dat het laagfrequent geluid verminderd kan worden door toepassing van depotvoedingen van 380 V in plaats van 220 V.
2.5.1. Het college stelt dat de meting van 5 november 2007 overeenkomstig de richtlijn van de NSG is uitgevoerd. Het college heeft in het bestreden besluit verder onder meer overwogen dat de hinder door laagfrequent geluid kan worden verminderd door gebruik te maken van 380 V-depotvoedingen voor het op temperatuur brengen of houden van de treinen of het uitvoeren van testen en dergelijke, alsmede door direct na het starten van de motoren te vertrekken naar de plaats van bestemming en van treinstellen die tijdelijk stilstaan de motoren niet langer dan 5 minuten te laten draaien.
2.5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de voorzitter af dat na 5 november 2007 geen specifieke metingen van laagfrequent geluid meer hebben plaatsgevonden. De controlemetingen die in september 2008 in opdracht van ProRail zijn verricht, zijn uitgevoerd ter bepaling van de equivalente geluidniveaus; om die reden is uitsluitend buiten gemeten. Uit deze metingen kan dan ook geen betrouwbare informatie over laagfrequent geluid worden herleid. Nu aannemelijk is geworden dat sinds november 2007 door ProRail en Arriva maatregelen zijn getroffen om de hinder door laagfrequent geluid ongedaan te maken dan wel te beperken, is de voorzitter van oordeel dat een aanvullende meting van het laagfrequent geluid of een ander nader onderzoek niet achterwege kon blijven.
Gelet op hetgeen hierover ter zitting naar voren is gebracht, is vooralsnog niet aangetoond dat door de toepassing van 380 V-depotvoedingen de hinder door laagfrequent geluid daadwerkelijk wordt verminderd. Gelet hierop en gelet op het gegeven dat de grenswaarden in voorschrift 1.1 hoger zijn dan de door het college gemeten geluidbelasting, is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende komen vast te staan dat de grenswaarden voor laagfrequent geluid kunnen worden nageleefd.
Gelet op het voorgaande is de voorzitter voorshands van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.6. De voorzitter overweegt verder dat het college ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat er geen overwegend bezwaar tegen bestaat om, in afwachting van de behandeling in de bodemprocedure en in afwachting van het deskundigenbericht dat ten behoeve van die procedure zal worden uitgebracht, de voorschriften inzake laagfrequent geluid buiten werking te laten.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden van het verzoek behoeven geen bespreking.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 2 december 2008, kenmerk Nr. 6WMB/08;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden tot vergoeding van bij ProRail B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,09 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en negen cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Leeuwarden aan ProRail B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Leeuwarden aan ProRail B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2009
483.