ECLI:NL:RVS:2009:BH4655

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805091/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W. van den Brink
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding door de raad van de gemeente Horst aan de Maas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Horst aan de Maas tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het verzoek van E.G. [appellant sub 2] om vergoeding van planschade werd toegewezen. De raad had eerder, op 21 september 2004, het verzoek van [appellant sub 2] om planschadevergoeding afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank op 26 mei 2008 vernietigd, waarna de raad in hoger beroep ging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 maart 2009 behandeld. De rechtbank oordeelde dat [appellant sub 2] door de wijziging van het bestemmingsplan in een nadeliger situatie was komen te verkeren, wat leidde tot schade. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad ten onrechte had aangenomen dat [appellant sub 2] het risico van de planschade had aanvaard. De Afdeling heeft het hoger beroep van de raad ongegrond verklaard en het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het besluit van de raad van 16 oktober 2007 is vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De raad moet opnieuw beslissen op het bezwaarschrift van [appellant sub 2]. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2].

Uitspraak

200805091/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
2. [appellant sub 2], wonend te Deurne,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 mei 2008 in zaak nr. 07/ 1889 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2004 heeft de raad van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: de raad) het verzoek van [appellant sub 2] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft de raad het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2008, hoger beroepen ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 25 juli 2008. De raad heeft dat gedaan bij brief van 30 juli 2008.
[appellant sub 2] en de raad hebben verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door
mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Bij uitspraak van 1 november 2006, zaak nr.
200602010/1, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, overwogen dat het verzoek van [appellant sub 2] ziet op vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan "Buitengebied Horst 1997", welk nadeel zou zijn gelegen in de beperking van de op grond van de in het voormalige bestemmingsplan "Buitengebied Horst, 4e herziening" (hierna: de 4e herziening) bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden van zijn perceel alsook in het vervallen van de daarin opgenomen mogelijkheid de bestemming van zijn perceel zodanig te wijzigen dat een bedrijfswoning kan worden gebouwd. De Afdeling heeft voorts overwogen dat niet in geschil is dat [appellant sub 2] door de bestemmingswijziging in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren waardoor hij schade lijdt. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2006, zaak nr. 05/792, vernietigd omdat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad op goede gronden heeft geconcludeerd dat [appellant sub 2] het risico van de door het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" veroorzaakte planschade passief heeft aanvaard, zodat de negatieve financiële gevolgen daarvan redelijkerwijs voor zijn rekening konden blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 19 april 2005 vernietigd.
2.1.2. De raad heeft hierop het verzoek om planschadevergoeding ter advisering voorgelegd aan mr. drs. L.A. van Montfoort van Adviesbureau van Montfoort (hierna: Van Montfoort), die op 22 mei 2007 een rapport heeft uitgebracht. Van Montfoort stelt dat de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) in het advies van juni 2004, dat aan het besluit van 19 april 2005 ten grondslag lag, er ten onrechte vanuit is gegaan dat onder het nieuwe planologische regime meer werkzaamheden aanlegvergunningplichtig zijn geworden en dat sommige werken en werkzaamheden ook als strijdig gebruik zijn aangemerkt. De SAOZ heeft volgens Van Montfoort wel terecht gesteld dat de bouwmogelijkheid voor agrarische hulpgebouwen onder het nieuwe regime is komen te vervallen. Nu dit volgens Van Montfoort slechts beperkte betekenis heeft, kan het negatieve effect daarvan niet hoger worden aangeslagen dan de positieve effecten van het vervallen van de aanlegvergunningenvereisten en de gebruiksverboden onder het nieuwe regime. Volgens Van Montfoort kan het vervallen van de mogelijkheid de bestemming van het perceel zodanig te wijzigen dat een bedrijfswoning kan worden gebouwd, bij de planvergelijking geen rol spelen. Voorts volgt volgens Van Montfoort uit de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2006 dat niet langer in geschil is dat [appellant sub 2] het risico van de door de 4e herziening veroorzaakte planschade passief heeft aanvaard, zodat de negatieve gevolgen daarvan redelijkerwijs voor zijn rekening konden blijven.
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft de raad, opnieuw beslissend op het bezwaar, de afwijzing van het verzoek in navolging van het advies van Van Montfoort gehandhaafd.
2.1.3. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd omdat zij, anders dan de raad, van oordeel is dat [appellant sub 2] door het vervallen van de onder de 4e herziening bestaande mogelijkheid de bestemming van het perceel zodanig te wijzigen dat een bedrijfswoning kan worden gebouwd, in een nadeliger situatie is komen te verkeren. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de raad het standpunt dat het negatieve effect van het vervallen van de onder de 4e herziening bestaande bouwmogelijkheid voor agrarische hulpgebouwen slechts van beperkte betekenis is en niet hoger kan worden aangeslagen dan de positieve effecten van het vervallen van de aanlegvergunningenvereisten en de gebruiksverboden, niet inzichtelijk heeft gemotiveerd.
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad bij het nieuw te nemen besluit eveneens diende in te gaan op zijn verzoek om vergoeding van de door de 4e herziening geleden planschade. De raad is er aldus [appellant sub 2] ten onrechte vanuit gegaan dat niet langer in geschil is dat hij het risico van de door dat bestemmingsplan veroorzaakte planschade passief heeft aanvaard zodat de negatieve gevolgen daarvan redelijkerwijs te zijnen laste behoort te blijven.
2.2.1. Dit betoog faalt. De uitspraak van de Afdeling van 1 november 2006 kan niet anders worden begrepen dan dat uitsluitend nog in geschil was of de door het bestemmingsplan "Buitengebied Horst 1997" ontstane planschade redelijkerwijs ten last van [appellant sub 2] behoorde te blijven. De Afdeling heeft de raad opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van deze uitspraak, zodat de raad het door [appellant sub 2] gestelde met betrekking tot geleden schade als gevolg van de 4e herziening buiten beschouwing diende te laten.
2.3. Het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad ten onrechte voorafgaand aan het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar een tweede adviseur heeft ingeschakeld, faalt aangezien geen algemeen verbindend voorschrift of algemeen rechtsbeginsel daaraan in de weg staat. Dit neemt overigens niet weg dat aan een dergelijk advies slechts betekenis toekomt voor zover het de grenzen waarbinnen de raad een nieuwe beslissing diende te nemen, niet te buiten gaat.
2.4. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2006 geen ruimte bood om bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw in te gaan op de vraag of [appellant sub 2] door de planologische wijziging in een nadeliger situatie is komen te verkeren waardoor hij schade lijdt.
2.4.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 november 2006 overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant sub 2] door de bestemmingswijziging in een nadeliger positie is komen te verkeren waardoor hij schade lijdt. Bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar diende, met inachtneming van deze uitspraak een volledige heroverweging plaats te vinden. Daarbij diende derhalve uitgangspunt te zijn het standpunt dat de raad, in navolging van het advies van de SAOZ van juni 2004, aanvankelijk heeft ingenomen dat [appellant sub 2] door de bestemmingswijziging in een nadeliger situatie is komen te verkeren waardoor hij schade lijdt. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is reeds hierom gegrond. Hetgeen [appellant sub 2] overigens heeft betoogd, is gericht tegen overwegingen die er ten onrechte vanuit gaan dat opnieuw mocht worden ingegaan op de vraag of [appellant sub 2] door de planologische wijziging in een nadeliger situatie is komen te verkeren waardoor hij schade lijdt, en behoeft derhalve geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2007 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De raad zal opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6. Hetgeen de raad heeft betoogd is ook gericht tegen overwegingen die er ten onrechte vanuit gaan dat opnieuw mocht worden ingegaan op de vraag of [appellant sub 2] door de planologische wijziging in een nadeliger situatie is komen te verkeren waardoor hij schade lijdt, en behoeft derhalve geen bespreking.
2.7. Het hoger beroep van de raad is ongegrond.
2.8. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de raad van de gemeente Horst aan de Maas ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van E.G. [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 mei 2008 in zaak nr. 07/ 1889;
IV. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 16 oktober 2007, kenmerk 2007002034;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.284,89 (zegge: twaalfhonderdvierentachtig euro en negentachtig cent), waarvan € 1.244,00 (zegge: twaalfhonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt;
VIII. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de raad van de gemeente Horst aan de Maas griffierecht ten bedrage van € 433,00 heft.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek      w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter                              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009
344.