200805553/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2008 in zaak nr. 07/2859 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
Bij besluit van 23 februari 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) een verzoek van [appellant] om de huursubsidie voor het subsidietijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 opnieuw vast te stellen met toepassing van de hardheidsclausule, afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2008, verzonden op 9 juni 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.A.M. van Leeuwen, advocaat te Schiedam, en de minister, vertegenwoordigd door M.G. Eckhardt, juridisch medewerkster bij STV Advocaten, zijn verschenen.
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; hierna: de Aanpassingswet; Stb. 2005, 343) is onder meer artikel 26 van de Huursubsidiewet komen te vervallen. De Aanpassingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormeld besluit ziet vóór 1 januari 2006 is aangevangen, blijft de Huursubsidiewet van toepassing, gelezen in samenhang met hoofdstuk 2, artikel I, Overgangsrecht Huursubsidiewet, van de Aanpassingswet.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, van de Huursubsidiewet wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder subsidiejaar: het tijdvak dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar.
Ingevolge hoofdstuk 2, artikel I, Overgangsrecht Huursubsidiewet, eerste lid, van de Aanpassingswet, voor zover thans van belang, kent de minister voor het subsidiejaar dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 slechts huursubsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet toe over een tijdvak dat uiterlijk loopt tot en met 31 december 2005.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt, voor zover een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, voor de toepassing van die wet in artikel 1, onderdeel l, voor het "subsidiejaar" gelezen: het tijdvak dat loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huursubsidiewet kan de minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogd te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden bij de toepassing van de artikelen 3, derde lid, of 4, derde lid, bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten.
Ingevolge het derde lid wordt een verzoek als bedoeld in de aanhef van het eerste lid, ingediend binnen zes maanden na het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag tot toekenning van de huursubsidie, het huursubsidiebericht of het beperkt huursubsidiebericht betrekking heeft.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt een aanvraag om toekenning van huursubsidie gedaan door de huurder, door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier, dat wordt vastgesteld door de minister. De minister stelt het formulier verkrijgbaar. De aanvraag wordt ingediend bij de minister.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zijn verzoek om toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huursubsidiewet (de zogenoemde hardheidsclausule) terecht heeft afgewezen omdat dat verzoek te laat is gedaan. Hij voert daartoe aan dat uit het overgangsrecht, als neergelegd in de Aanpassingswet, weliswaar volgt dat voor de toekenning van huursubsidie het subsidietijdvak loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, maar dat daaruit niet volgt dat dit ook geldt voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarvoor geldt volgens [appellant] dat het huursubsidietijdvak nog steeds loopt van 1 juli 2005 tot en met 31 juni 2006, zodat het verzoek, gedaan bij brief van 22 december 2006, binnen een half jaar na het einde van dat tijdvak en derhalve tijdig is ingediend.
2.3. Het betoog faalt. In artikel 26, derde lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat een beroep op de hardheidsclausule moet worden gedaan binnen zes maanden na het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag tot toekenning van huursubsidie betrekking heeft. Daaruit volgt dat een beroep op de hardheidsclausule is gekoppeld aan het subsidietijdvak waarvoor huursubsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet. Een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule moet binnen zes maanden na afloop van dát subsidietijdvak worden gedaan. Aldus geldt het in het overgangsrecht opgenomen afwijkende subsidietijdvak ook voor toepassing van de hardheidsclausule. [appellant] heeft eerst bij brief van 22 december 2006, derhalve meer dan zes maanden na het einde van het subsidietijdvak op 31 december 2005, verzocht om toepassing van de hardheidsclausule, zodat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek te laat is gedaan.
2.4. Het betoog van [appellant] dat niet duidelijk is waarom zijn verzoek om toepassing van de hardheidsclausule niet ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Awb is doorgezonden aan de Belastingdienst/Toeslagen, die vanaf 1 januari 2006 belast is met de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag, faalt evenzeer. Op 1 september 2005 is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in werking getreden, op basis waarvan per 1 januari 2006 huursubsidie zal worden uitgekeerd. Ingevolge artikel 50, voor zover thans van belang, geldt deze wet voor berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2006. Het door [appellant] gedane verzoek om toepassing van de hardheidsclausule heeft betrekking op het subsidietijdvak dat afloopt op 31 december 2005, zodat daarop nog de Huursubsidiewet van toepassing is en de minister ingevolge artikel 26, eerste lid, van die wet bevoegd is op het verzoek te beslissen. Voor het doorzenden van het verzoek bestond derhalve geen grond.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009