200803411/1.
Datum uitspraak: 4 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
R.K. Parochie H. Augustinus, gevestigd te Elsloo, gemeente Stein,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 april 2008 in zaak nr. 07/471 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Stein.
Bij besluit van 23 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Stein (hierna: het college) geweigerd aan appellante (hierna: H. Augustinus) gebruiksvergunning te verlenen voor het aanwezig hebben van maximaal 1000 personen in een kerkgebouw te Elsloo.
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het college het door H. Augustinus daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en vergunning verleend voor het in het kerkgebouw aanwezig hebben van maximaal 521 personen, en, indien aan nader omschreven eisen wordt voldaan, maximaal 672 personen.
Bij uitspraak van 2 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door H. Augustinus daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het door H. Augustinus gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft H. Augustinus bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2008, waar H. Augustinus, vertegenwoordigd door mr. C.A.W.M. Mingels-Erens, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.P. Wijnands, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Aan de vernietiging van het bij haar bestreden besluit heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat uit het door de H. Augustinus in beroep overgelegde rapport (hierna: het rapport) van 8 augustus 2007 blijkt dat het kerkgebouw bij brand voldoende snel en veilig door 1000 mensen kan worden verlaten en de gebruiksvergunning daarom overeenkomstig de aanvraag had dienen te worden verleend. De H. Augustinus betoogt uitsluitend dat de rechtbank ten onrechte het college niet tot vergoeding van de bij haar opgekomen kosten van het laten opstellen van het rapport heeft veroordeeld.
2.1.1. Dat betoog faalt. Vaststaat dat het kerkgebouw niet aan de in afdeling 2.17 van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Besluit) omtrent het snel en veilig kunnen verlaten van gebouwen gestelde eisen voldoet. De H. Augustinus heeft een beroep gedaan op artikel 1.5 van het Besluit, waarin is bepaald dat niet aan de voorschriften van het Besluit behoeft te worden voldaan, voor zover het bouwwerk anders dan door toepassing van dat voorschrift tenminste dezelfde mate van veiligheid biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift.
De rechtbank heeft het terecht aan de H. Augustinus, als aanvrager van de gebruiksvergunning, geacht om aannemelijk te maken dat het gebouw, hoewel het niet aan de normale brandveiligheidseisen van het Besluit voldoet, toch een gelijkwaardige mate van veiligheid biedt, als is beoogd met die in afdeling 2.17 van het Besluit gegeven voorschriften. De door het college bij de voorbereiding van het te nemen besluit te betrachten zorgvuldigheid strekte niet zover, dat het dit zelf diende te onderzoeken. Nu H. Augustinus eerst met het in beroep overgelegde rapport aannemelijk heeft gemaakt dat aan het bepaalde in artikel 1.5 van het Besluit wordt voldaan, heeft de rechtbank de kosten van het laten opstellen van het rapport terecht voor haar rekening gelaten.
2.2. H. Augustinus betoogt voorts dat de rechtbank bij veroordeling van het college tot vergoeding van de bij haar in verband met de behandeling van het beroep opgekomen kosten ten onrechte de door haar ingeschakelde deskundige aan de zaak bestede tijd in afwijking van de opgegeven 17,5 uren op 13,5 uren heeft gesteld.
2.2.1. Dit betoog faalt evenzeer. Volgens een factuur en correspondentie van de deskundige met de H. Augustinus hebben 5 uren van de opgegeven 17,5 uren betrekking op de behandeling van de zaak ter zitting. De rechtbank heeft daarvan één uur, zijnde de duur van de behandeling van de zaak ter zitting, aangemerkt als tijd, waarvan de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Nu uit de in beroep overgelegde stukken niet blijkt, op welke werkzaamheden van de deskundige de overige opgegeven 4 uren betrekking hebben, heeft de rechtbank die kosten terecht onvoldoende toegelicht geacht om ze voor vergoeding in aanmerking te brengen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009