200900551/2/M1.
Datum uitspraak: 2 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) aan [verzoekster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor de handel in en bewerking, sortering en opslag van granen en dergelijke aan de [locatie] te [plaats], gedeeltelijk geweigerd en voor het overige verleend.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 februari 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ing. C.L. van Dijke, ing. M.O. van Lienden en [directeur], en het college, vertegenwoordigd door ing. M. van Doorne en K. Nomden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De verleende vergunning ziet onder meer op de plaatsing en het in werking hebben van een graanmaalderij in hal 4 van de inrichting.
2.3. [verzoekster] stelt dat in voorschrift 6.1.3 ten onrechte is bepaald dat de graanmaalderij in de nachtperiode slechts drie uur met drie walsen in bedrijf mag zijn. Zij stelt dat uit het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport van 1 maart 2008 van Akoestisch Adviesburo Van Lienden (hierna: het rapport) volgt dat met drie walsen in de nachtperiode een bedrijfstijd van 4,1 uur mogelijk is.
2.3.1. Ingevolge voorschrift 6.1.3 mag de graanmaalderij in de nachtperiode gedurende maximaal 3 uren in werking zijn, waarbij gedurende deze 3 uren maximaal 3 walsen in gebruik mogen zijn.
2.3.2. Het college stelt dat de door [verzoekster] bedoelde bedrijfstijd van 4,1 uur is gebaseerd op een gemeten geluidbelasting ter plaatse van de woning van een derde. Deze gemeten geluidbelasting is volgens het college 1,3 dB(A) lager dan de berekende geluidbelasting, zonder dat uit het rapport blijkt dat de reden die in het rapport voor dat verschil wordt gegeven, te weten dat bij het meten van de geluidisolatiewaarden van hal 4 onvoldoende rekening is gehouden met het stoorgeluid, de grootte van dit verschil zou kunnen verklaren. Ten aanzien van de meting van de geluidbelasting ter plaatse van de woning van een derde stelt het college dat een afgelezen geluidniveau in SPL, zoals hier aan de orde, onvoldoende is om de normstelling op te baseren. Op dit gemeten geluidniveau in SPL is in het rapport volgens het college een correctie toegepast voor stoorgeluid. Daarbij is aangenomen dat het stoorgeluid 38 dB(A) bedraagt, zonder dat blijkt hoe deze waarde is vastgesteld, aldus het college. Het college stelt dat gezien het vorenstaande er te veel onzekerheid is over de verklaring voor het verschil tussen de berekening en de meting van het geluidniveau ter plaatse van de woning van een derde. In het belang van de bescherming van het milieu moet daarom volgens het college het berekende geluidniveau als uitgangspunt worden genomen. Daarvan uitgaande kan de graanmaalderij in de nachtperiode met drie walsen ten hoogste 3 uur in werking zijn, aldus het college.
2.3.3. [verzoekster] heeft aan haar beroep-/verzoekschrift een uitgebreide reactie van Akoestisch Adviesburo Van Lienden gehecht, waarin uiteen wordt gezet waarom in tegenstelling tot hetgeen het college in de considerans van het bestreden besluit heeft gesteld, in dit geval het gemeten geluidniveau als uitgangspunt kan worden genomen voor de berekening van het aantal uren dat de graanmaalderij in de nachtperiode in werking kan zijn zonder de in voorschrift 6.1.1 gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te overschrijden. In een nader stuk van 18 februari 2009 heeft het college onderbouwd waarom, gelet op gebreken in het rapport, in dit geval niet van het gemeten geluidniveau mag worden uitgegaan.
2.3.4. De voorzitter overweegt dat de vraag of het college terecht heeft gesteld dat in dit geval niet van het gemeten maar slechts van het berekende geluidniveau ter plaatse van de woning van een derde kon worden uitgegaan bij de beoordeling van de aanvraag op het punt van het in werking zijn van de graanmaalderij in de nachtperiode, eerst in de hoofdzaak ten volle aan de orde kan komen. De onderhavige procedure leent zich, gelet op het technische karakter van die vraag, niet voor de beoordeling daarvan.
2.3.5. Voor zover ter zitting is gesteld dat het van belang is dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over de bedrijfstijd van de graanmaalderij in de nachtperiode, omdat investeerders in de uitbreidingen van deze inrichting mogelijk hun investeringen terugtrekken als het nog langer gaat duren, overweegt de voorzitter dat hij hierin evenmin aanleiding ziet om bij wijze van voorlopige voorziening toe te staan dat de graanmaalderij in de nachtperiode gedurende 4,1 uur in werking mag zijn. Met het treffen van een dergelijke voorlopige voorziening zou niet de door [verzoekster] gewenste duidelijkheid ontstaan over de bedrijfstijd van de graanmaalderij in de nachtperiode. Het is immers niet uit te sluiten dat de Afdeling in de hoofdzaak alsnog zal overwegen dat het college, uitgaande van de gestelde geluidgrenswaarden, de bedrijfstijd van de graanmaalderij in de nachtperiode in voorschrift 6.1.3 op goede gronden heeft beperkt tot 3 uur.
2.4. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2009