ECLI:NL:RVS:2009:BH5499

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802509/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang toegepast op Nertsfarm Klein Bussloo B.V. wegens overtreding van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2009 uitspraak gedaan over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorst. Dit college had op 4 juni 2007 besloten om bestuursdwang toe te passen tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nertsfarm Klein Bussloo B.V. Dit besluit was genomen omdat Klein Bussloo in strijd met artikel 10.2 van de Wet milieubeheer asbesthoudende platen en asbest(resten) op de bodem had gebracht op het perceel Aerdenbroek 6 te Wilp. Het college verklaarde het bezwaar van Klein Bussloo tegen dit besluit op 22 februari 2008 ongegrond.

Klein Bussloo heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen, die de zaak doorstuurde naar de Raad van State. Tijdens de zitting op 23 februari 2009 heeft het college zich verdedigd, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank. De Afdeling heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Klein Bussloo betwistte dat er sprake was van afvalstoffen, omdat zij de platen enkel had willen opstapelen en niet de intentie had om zich ervan te ontdoen.

De Afdeling oordeelde dat de asbesthoudende platen als afvalstoffen moeten worden aangemerkt, omdat deze platen uit de bouwwerken waren verwijderd en het college op basis van de Wet milieubeheer handhavend kon optreden. De Afdeling verklaarde het beroep van Klein Bussloo ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de strikte handhaving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van bedrijven in het omgaan met gevaarlijke stoffen.

Uitspraak

200802509/1/M1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nertsfarm Klein Bussloo B.V., gevestigd te Wilp, gemeente Voorst,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2007, voor zover van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) beslist om jegens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nertsfarm Klein Bussloo B.V. (hierna: Klein Bussloo) bestuursdwang toe te passen ter zake van het in strijd met artikel 10.2 van de Wet milieubeheer op de bodem brengen van asbesthoudende platen en asbest(resten) op het perceel Aerdenbroek 6 te Wilp.
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het college, voor zover van belang, het door Klein Bussloo hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Klein Bussloo bij brief, bij de rechtbank Zutphen ingekomen op 13 maart 2008, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State, alwaar het op 8 april 2008 is ingekomen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2008.
Het beroep is gedeeltelijk ter behandeling retour gezonden naar de rechtbank Zutphen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.
2.2. Niet in geschil is dat asbesthoudende dakplaten van voormalige nertsenschuren zijn verwijderd en op de bodem zijn gebracht. De Afdeling stelt verder op grond van de stukken vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de exploitatie van de inrichting was beëindigd en de voor de inrichting verleende milieuvergunningen waren ingetrokken, zodat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Voor zover Klein Bussloo aanvoert dat de milieuvergunningen nog van kracht zijn, nu is besloten tot intrekking van de milieuvergunning ten name van [directeur] van Klein Bussloo, terwijl de laatstelijk geldende milieuvergunningen zijn verleend aan Klein Bussloo, overweegt de Afdeling dat het besluit tot intrekking geen vergunninghouder noemt.
2.3. Het college voert aan dat sprake is van afvalstoffen, nu Klein Bussloo zich moet ontdoen van de desbetreffende stoffen. In dat verband wijst het college onder meer op artikel 4 van het Productenbesluit asbest.
2.4. Klein Bussloo betwist dat sprake is van afvalstoffen. Zij voert aan dat zij niet de intentie heeft gehad zich van de platen te ontdoen, maar ze enkel heeft willen opstapelen om te voorkomen dat de platen dan wel de schuren vanwaar de platen afkomstig zijn, zouden omwaaien.
2.5. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
2.6. Ingevolge artikel 4 van het Productenbesluit asbest is het verboden asbest of asbesthoudende producten te vervaardigen, in Nederland in te voeren, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen, toe te passen of te bewerken.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Productenbesluit asbest is het verbod, bedoeld in artikel 4, niet van toepassing voor zover dit betrekking heeft op het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van een product dat rechtmatig op de markt is gebracht of waarin asbest of een asbesthoudend product rechtmatig is toegepast en dat voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds geïnstalleerd of in bedrijf was, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.7. In de nota van toelichting bij het Productenbesluit asbest wordt, voor zover van belang, over artikel 5, aanhef en onder a, van het Productenbesluit asbest vermeld dat het in dit onderdeel gaat om asbest en asbesthoudende producten die rechtmatig zijn toegepast respectievelijk rechtmatig op de markt zijn gebracht. De uitzondering in onderdeel a geldt onder meer in verband met producten die reeds geïnstalleerd en/of in bedrijf zijn totdat deze worden verwijderd. Dit betekent dat asbesthoudende producten die rechtmatig zijn toegepast in een bouwwerk, constructie of installatie of in de bodem, niet verwijderd hoeven te worden, tenzij andere regelgeving daartoe verplicht, aldus de nota van toelichting.
2.8. De nota van toelichting mede in ogenschouw nemend, is de Afdeling van oordeel dat de uitzondering van artikel 5, aanhef en onder a, van het Productenbesluit asbest niet van toepassing is op de op de bodem gebrachte asbesthoudende platen, nu deze platen uit de bouwwerken zijn verwijderd. Op grond van artikel 4 van het Productenbesluit asbest is het in zoverre verboden deze platen voorhanden te hebben. Gelet hierop moest Klein Bussloo zich van de asbesthoudende platen ontdoen. Reeds gelet hierop moeten deze platen als afvalstof worden aangemerkt.
Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling in hetgeen Klein Bussloo heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet is gehandeld in strijd met artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hamond
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
446.