ECLI:NL:RVS:2009:BH5504
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- A.M.L. Hanrath
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het college van burgemeester en wethouders van Groningen inzake het verzoek om medewerking aan de realisatie van bedrijfsterreinen
In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eemsland B.V. (hierna: Eemsland) het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) verzocht om medewerking aan de realisatie van een cluster van drie bedrijfsterreinen met bedrijfswoningen in de Hunzezone in de gemeente Groningen. Dit verzoek werd gedaan bij brief van 5 november 2004. Het college heeft echter op 10 februari 2005 geantwoord dat het plan niet gerealiseerd kon worden binnen het geldende bestemmingsplan en heeft geen medewerking verleend aan het verzoek van Eemsland. Vervolgens heeft het college op 30 oktober 2007 het bezwaar van Eemsland tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard. Eemsland heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Groningen, die op 15 mei 2008 het beroep ongegrond verklaarde.
Eemsland heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 juni 2008 is ingekomen. Tijdens de zitting op 18 februari 2009 heeft Eemsland, vertegenwoordigd door haar directeur, haar standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E. Willems en drs. J.A. Klok, ambtenaren van de gemeente. Eemsland betoogde dat de rechtbank had miskend dat de brief van het college van 10 februari 2005 als een besluit moest worden aangemerkt, omdat daarin een rechtsoordeel over de toepasselijkheid van het bestemmingsplan was vervat.
De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van Eemsland van 5 november 2004 niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, maar als een verzoek om informatie. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de brief van 10 februari 2005 geen zelfstandig en definitief rechtsoordeel bevatte dat op rechtsgevolg was gericht. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.