ECLI:NL:RVS:2009:BH5504

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804863/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het college van burgemeester en wethouders van Groningen inzake het verzoek om medewerking aan de realisatie van bedrijfsterreinen

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eemsland B.V. (hierna: Eemsland) het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) verzocht om medewerking aan de realisatie van een cluster van drie bedrijfsterreinen met bedrijfswoningen in de Hunzezone in de gemeente Groningen. Dit verzoek werd gedaan bij brief van 5 november 2004. Het college heeft echter op 10 februari 2005 geantwoord dat het plan niet gerealiseerd kon worden binnen het geldende bestemmingsplan en heeft geen medewerking verleend aan het verzoek van Eemsland. Vervolgens heeft het college op 30 oktober 2007 het bezwaar van Eemsland tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard. Eemsland heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Groningen, die op 15 mei 2008 het beroep ongegrond verklaarde.

Eemsland heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 juni 2008 is ingekomen. Tijdens de zitting op 18 februari 2009 heeft Eemsland, vertegenwoordigd door haar directeur, haar standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E. Willems en drs. J.A. Klok, ambtenaren van de gemeente. Eemsland betoogde dat de rechtbank had miskend dat de brief van het college van 10 februari 2005 als een besluit moest worden aangemerkt, omdat daarin een rechtsoordeel over de toepasselijkheid van het bestemmingsplan was vervat.

De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van Eemsland van 5 november 2004 niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, maar als een verzoek om informatie. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de brief van 10 februari 2005 geen zelfstandig en definitief rechtsoordeel bevatte dat op rechtsgevolg was gericht. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200804863/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eemsland B.V., gevestigd te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 mei 2008 in zaak nr. 07/1118 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eemsland B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij brief van 5 november 2004 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eemsland B.V. (hierna: Eemsland) het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) verzocht medewerking te verlenen aan het realiseren van een cluster van drie bedrijfsterreinen met bedrijfswoningen in de locatie Hunzezone in de gemeente Groningen.
Bij brief van 10 februari 2005 heeft het college aan Eemsland medegedeeld dat het plan van Eemsland niet gerealiseerd kan worden binnen het geldende bestemmingsplan en dat het geen medewerking verleent aan haar verzoek.
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college het door Eemsland daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2008, verzonden op 19 mei 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door Eemsland daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Eemsland bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Eemsland heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2009, waar Eemsland, vertegenwoordigd door [directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Willems en drs. J.A. Klok, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Eemsland betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de brief van het college van 10 februari 2005 is aan te merken als een besluit, nu daarin een rechtsoordeel is vervat over de toepasselijkheid van het bestemmingsplan.
2.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van Eemsland van 5 november 2004 niet is aan te merken als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, maar als een verzoek om informatie en dat, gelet hierop, geen grond bestaat voor het oordeel dat de brief van 10 februari 2005 is aan te merken als een besluit in de zin van het eerste lid van dat artikel. Zij heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de in de brief van 10 februari 2005 gedane mededelingen ten aanzien van de toepasselijkheid van het bestemmingsplan een zelfstandig en definitief rechtsoordeel bevatten dat op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank heeft aan haar oordeel over het karakter van deze brief mede ten grondslag gelegd dat het college Eemsland in die brief heeft aangeraden een bouwplan in te dienen om een voor beroep vatbare beschikking te verkrijgen. Daargelaten welk bouwplan dit betrof, had Eemsland daaruit kunnen afleiden dat wat voorlag niet was aan te merken en werd aangemerkt als een aanvraag gericht op het verkrijgen van een besluit dat op rechtsgevolg was gericht.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het college het bezwaar van Eemsland als niet gericht tegen een besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
392.